Martijn van der Meer promoveert op een historische studie over de Nederlandse jeugdzorg aan de Erasmus School of History, Culture and Communication. Als Open & Responsible Science Ambassador houdt hij zich bezig met vraagstukken over hoe wetenschap toegankelijker kan worden gemaakt. De onderzoeker schreef onlangs samen met de Tilburgse hoogleraar Juliëtte Schaafsma een opiniestuk in NRC over de schaduwzijde van open access.
Sinds 2013 streeft de overheid ernaar om elk publiek gefinancierd onderzoek in Nederland voor iedereen toegankelijk te maken, oftewel open access. Zo worden onderzoekers en instellingen minder afhankelijk van grote uitgeverijen met dure abonnementen, en bereikt de wetenschap de maatschappij gemakkelijker, was de gedachte. Maar de praktijk is dat grote uitgevers hoge kosten rekenen voor het recht om open access te publiceren. Wetenschappers en universiteitsmedewerkers hekelden eerder de dubbele kosten die universiteiten daarvoor betalen. Toch is de kritiek die Van der Meer heeft vooral gericht op een nieuwe ontwikkeling: de grootschalige dataverzameling van uitgeverijen.
Je bent kritisch op open access, de publicatiepraktijk waarmee iedereen een wetenschappelijke artikel of boek gratis online kan lezen. Maar die praktijk zorgt er toch juist voor dat de zichtbaarheid van publicaties groter wordt en dat ze vaker geciteerd worden. Wat kun je daar nou tegen hebben?
“Ik ben niet per se tegen open access in het algemeen. Open access is noodzakelijk om een breder publiek te bereiken en om onderzoek toegankelijk te maken in werelddelen waarin dat niet zo vanzelfsprekend is. Hoewel je tegen de hoge kosten kunt zijn, is het wat mij betreft iets dat we moeten blijven toejuichen.”
Wat zijn de nadelen dan?
“Het probleem is het verdienmodel van grote uitgeverijen als Elsevier en Holtzbrinck Publishing Group die er met de winst vandoor gaan. Deze uitgevers van toonaangevende wetenschappelijke tijdschriften zijn tegenwoordig niet zozeer uitgevers, maar vooral aanbieders van de belangrijkste software die wetenschappers gebruiken voor hun onderzoek. En die onderzoeksactiviteiten brengen de bedrijven nauwkeurig in kaart.
“In Rotterdam is het bijvoorbeeld zo dat als je in een tijdschrift publiceert, de publicatie na een embargo-periode openbaar toegankelijk wordt gemaakt via een digitale opslagplaats. De software waar die opslagplaats op draait, PURE, is eigendom van het eerdergenoemde Elsevier. Dus als het plan was dat openaccess-onderzoek wetenschap juist onafhankelijker zou maken van grote uitgevers, gebruiken we nu software van diezelfde bedrijven, om open access te faciliteren. Door de toenemende afhankelijkheid van de onderzoeksoftware, krijgen uitgevers een soort monopolie op het hele onderzoeksproces.”
Wat merk je daar als onderzoeker van?
“Je merkt het vooral als je erop let. Op het eerste gezicht werk je namelijk met zeer gebruiksvriendelijke en veilige programma’s. Maar als je kritisch kijkt naar de bedrijven achter deze software, zie je een problematische situatie ontstaan. Naast PURE zijn er namelijk ook bijvoorbeeld belangrijke programma’s als Mendeley, waarmee je als wetenschapper je notenapparaat kunt bijhouden, en Sciencedirect dat je nodig hebt om online artikelen te zoeken. Beiden zijn eigendom van Elsevier. Bij het gebruik van deze tools worden je muisbewegingen, leesgedrag en bronnenapparaat nauwkeurig gemonitord en beheert door een externe partij als Elsevier. Onderzoekers hebben daar vaak geen expliciete toestemming voor gegeven.”
En wat is daar het bezwaar tegen?
“Ik ben bang dat die dataverzameling een proces stimuleert waarin steeds minutieuzer gekeken wordt naar het doen en laten van een onderzoeker. Daarmee staat niet alleen de privacy van onderzoekers op het spel. Ik vrees ook dat deze software bepaalt wie een goede wetenschappers is, en wie niet. In de aandeelhoudersrapporten van het moederbedrijf van Elsevier wordt duidelijk dat het bedrijf steeds meer wil inzetten op software die data van en over wetenschappers verwerkt tot ‘business intelligence’, dat gebruikt kan worden voor managementdoeleinden. Uitgevers krijgen zo controle over informatie waarmee universiteiten besluiten of een onderzoeker een vast contract krijgt.
“Op dit moment worden gedragsdata nog niet op deze manier gebruikt, maar het zou technisch wel kunnen. Als er beslissingen over onderzoeksoftware worden genomen op basis van efficiëntie in plaats van publieke waarden, dan is dat een reëel gevaar. Zo sukkelen we met z’n allen richting een dystopische situatie. We moeten niet willen dat dit soort software gaat bepalen wat goede wetenschap is.
“Die weg zou ook haaks staan op het credo van ‘erkennen en waarderen’ . Als we echt vinden dat onderzoek niet zou moeten gaan om het aantal publicaties, maar om de kwaliteit ervan, dan moeten we wegblijven van het verzamelen van kwantitatieve gegevens over onderzoekers met dit soort tools.”
Maar wat kunnen we hieraan doen?
“Onderzoekers, bestuurders en medewerkers van de universiteit moeten fundamentele afwegingen maken over wat van waarde is in de verhouding tussen wetenschap en externe partijen: een groot bereik of onafhankelijkheid? En als we door onafhankelijkheid inleveren op gebruiksvriendelijkheid, hoe erg vinden we dat?
“Hoewel bibliotheekmedewerkers, data stewards, en beleidsmedewerkers onderzoekers nu al zeer goed helpen, zou de EUR een duurzaam open-accessbeleid moeten hebben waarin een betere verhouding tot commerciële partijen wordt meegenomen. De EUR zou bijvoorbeeld de software van Elsevier kunnen vervangen door open-source-alternatieven, en erop aansturen dat die software door een grotere groep instellingen wordt ontwikkeld en beheerd. Het landelijke SURF, dat hoger onderwijsinstellingen van software voorziet, zou hierin samen met de Universiteiten van Nederland een voortrekkersrol moeten nemen.
“Vaak zijn onderzoekers verbaasd en schrikken ze als ze horen welke data Elsevier van ze verzamelt. Tegelijk willen onderzoekers dat in de praktijk gewoon dat alles snel goed werkt. Maar als ze het echt erg vinden dan moeten we samen iets aan doen.”
In een reactie laat Matthijs van Otegem, directeur van de universiteitsbibliotheek, het volgende weten:
“Dat grote techbedrijven data verzamelen van hun klanten en hiermee nieuwe diensten maken, de markt sturen en soms zelfs deze data doorverkopen is een bekend gegeven in de wereld van onlinediensten. Van der Meer vraagt dan ook terecht aandacht voor hoe dit probleem zich manifesteert in de wetenschappelijke wereld en hoe we daar als academische gemeenschap adequaat mee om kunnen gaan.
“Hij verbindt dit probleem met open-accessbeleid in Nederland. Dit beleid heeft als uitgangspunt dat onderzoeksresultaten die bekostigd zijn met publiek geld ook publiek beschikbaar moeten zijn. Het is onduidelijk hoe Van der Meer meent dat dit beleid bijdraagt aan het bovengenoemde probleem. De vraag uit het artikel ‘een groot bereik of onafhankelijkheid?’ zou ik willen herformuleren in ‘hoe zorgen we voor een groot bereik EN onafhankelijkheid?’ Een universiteit als de EUR dient zowel een open-accessbeleid te hebben als bewust de eigen kennis te beschermen. Daarnaast dient een universiteit zoals de EUR zowel een open-accessbeleid te hebben als bewust de eigen kennis te beschermen.
“Of de weg van open source de oplossing biedt voor het probleem van marktdominantie, vraag ik me af. Niettemin zijn er volgens mij vier effectieve maatregelen die een universiteit kan nemen om het risico van commerciële dominantie te beperken.
“Allereerst moet je ervoor zorgen dat je als universiteit zelf je eigen wetenschappelijke output bezit en niet alles onderbrengt bij dezelfde leverancier. Het Erasmus Data Repository staat daarom bij een andere leverancier dan onze publicaties.
“Ook helpt het om duidelijke afspraken te maken over eigenaarschap en wie wat met welke data mag doen. Zo is bijvoorbeeld afgesproken dat alle EUR-data in PURE ook van de EUR blijft en Elsevier daar alleen dingen mee mag doen die noodzakelijk zijn voor het leveren van de dienst.
“Ten slotte is het belangrijk dat de privacy en rechten van de leden van je academische gemeenschap worden beschermd door zo min mogelijk persoonsgegevens te verstrekken bij het inloggen op databanken en zoeksystemen. Uitgevers willen het liefst dat elke gebruiker een persoonlijk profiel aanmaakt. Het beleid van de bibliotheek is dat we gebruikers laten inloggen op basis van een betekenisloze identifier, die alleen binnen de EUR te herleiden is tot een persoon en nergens anders. Onderzoekers kunnen verder zelf hun auteursrecht beschermen. Het auteursrechtinformatiepunt bij de bibliotheek kan je hierbij helpen.”