Te Rotterdam ben ik geboren

onder de adem van de Maas

En liep ik, met mijne eigen stilte,

Temidden van het straatgeraas.

(Rotterdam, Jan Prins)

Wij stedelingen, als ik even voor ons allen mag spreken, groeien niet vaak op mét of ín de natuur. Verstoppertje spelen deden wij tussen de flatgebouwen, vakanties waren vaak stedentripjes en de prachtige landschappen van Nederland, die mij deden denken aan het gedicht ‘Herinnering aan Holland’, zag ik als ik van stad naar stad reisde met de trein.

Begrijp mij niet verkeerd, ik ben dolverliefd op de stad. Mij krijg je hier niet weg. Maar in het centrum voelde ik een gemis: ik was een dierenmens zonder dieren om mij heen. Dat ik gefascineerd kon raken door goudhaantjes in de bomen van het Museumpark wist ik toen nog niet. Ik ben dan ook eigenhandig op zoek gegaan naar natuur in de stad. Duiven gebruiken gebouwen al als rotsen, de stad vermengt met de natuur maar ik moest het nog leren kennen. Vrijwilligerswerk in het dierenasiel en nieuwsgierigheid tijdens het wandelen. Zoeken naar parels in de stad zoals in Het Park en in het Kralingse bos. Ik keek simpelweg vaker omhoog. Soms naar de Zalmhaventoren, soms naar de slechtvalken die rondom het Erasmus MC vliegen. De stad bloeit als je er de tijd voor neemt.

Zeker voor studenten is het enorm belangrijk om verbinding te zoeken met de natuur. Met zoveel sociale en academische stress naast de onrust van een pandemie, kan de natuur een verlichtende factor zijn. Het zal niet dé oplossing zijn voor mentale gezondheid – daar is veel meer verandering voor nodig –, maar het draagt wel bij aan een gezonder bestaan. Meer natuur in de stad betekent dan ook minder sociale stress én minder hittestress. Voor natuur hoef je dus niet eens de stad uit, we brengen het terug naar de stad.

Die ‘verbinding’ hoeft er niet uit te zien als een ANWB-catalogus. Je hoeft niet met een vogelgids in je ene hand en een verrekijker in je andere hand over de Coolsingel te lopen (maar als je dat wel gaat doen, nodig mij dan uit). Een simpele wandeling met een kopje thee door een park en ervaren wat daar leeft is al een eerste stap. Als je geluk hebt, leer je misschien een groepje meesjes kennen waar je om gaat geven. Misschien valt het je dan ook sneller op als het minder goed gaat met de kleine vogeltjes in ons land. Misschien voel je dan, net als ik, de noodzaak om je ervoor in te zetten. En als wij, studenten en stedelingen, ons wat vaker buiten zouden verwonderen over de natuur in de stad en die meer zouden waarderen, kunnen wij deze verwondering en waardering omzetten in acties om de natuur te stimuleren en te beschermen.

Dit stadsmeisje zag enkel een schim van een vos. Ik wist wel wat een egel was, maar hield er twee jaar terug pas een vast. En niet doorvertellen, maar er was een tijd dat ik een meerkoet en een eend niet van elkaar kon onderscheiden. Maar dit stadsmeisje houdt ondertussen net zoveel van de hoge gebouwen als van de muizen die eronder wonen. Ik ken het verschil tussen een kauw, roek, kraai en raaf en ik koester het lieveheersbeestje dat de bladluizen van mijn planten eet. De duiven in mijn wijk kennen mij net zo goed als de meeuwen de frietjes van Bram Ladage kennen. De stad kan meebewegen met de natuur, zoals de natuur al jaren meebeweegt met de stad. Daarvoor is het nodig dat we op zoek gaan naar de verbinding. De reuring van de stad is heel anders dan de rust van de natuur en beiden zijn het waarderen waard.