Alex van Stipriaan is hoogleraar Caribische geschiedenis aan de Erasmus Universiteit. Zijn boek Rotterdam in Slavernij werd op 31 oktober overhandigd aan burgemeester Aboutaleb, tegelijk met twee andere boeken. Samen zijn zij het resultaat van een groot onderzoek naar het slavernijverleden en de koloniale geschiedenis (en identiteit) van Rotterdam. Opdracht werd gegeven door de Rotterdamse gemeenteraad na een motie van Peggy Wijntuin, destijds gemeenteraadslid voor de PvdA.
Waarom moest er een boek komen over de Rotterdamse betrokkenheid bij de slavernij?
“De slavernijgeschiedenis wordt nog te vaak gezien als Surinaamse, Antilliaanse of Afrikaanse geschiedenis. En als er al een Nederlandse connectie is, gaat het over Amsterdam of Middelburg. Maar als dit boek iets aantoont, is het dat Rotterdam op talloze mogelijke manieren betrokken was bij de slavernij: bestuurders, ondernemers, regenten, maar ook de gewone man. Het interessante van de lokale aanpak is dat ik heb kunnen laten zien hoe wijdvertakt die betrokkenheid was.”
Je volgt in je boek onder meer een aantal prominente bedrijven en families. Kun je een voorbeeld geven?
“Een van hen is de familie De Mey. Een echte Rotterdamse familie. Oorspronkelijk natuurlijk net als elke Rotterdamse familie migranten van elders – in dit geval uit Vlaanderen – maar ze werden groot in Rotterdam. Ze hadden een aantal suikerraffinaderijen, waarvoor ze grondstoffen nodig hadden. Die kwamen uit Brazilië, toen nog deels een Nederlandse kolonie. Van daaruit gingen de De Mey’s naar Curaçao en naar Suriname, waar ze een grote suikerplantage overnamen. Tot het einde van de slavernij bleven ze eigenaars van die plantage.”
En dan hebben we het over een plantage waar slaven – of ‘tot slaaf gemaakten’ zoals jij ze noemt – het zware werk deden.
“Absoluut. En aan het einde van de slavernij kreeg de familie geld om te compenseren dat ze hun bezit – de tot slaaf gemaakten – kwijtraakten. Iets wat niet ongewoon was in die tijd.”
De Rotterdamse slavernijconnectie is er niet een van een enkele plantage-eigenaar. Alles en iedereen had ermee te maken, schrijf je in het boek. Hoe zit dat?
“Wat het voorbeeld van de familie De Mey atypisch maakt, is dat ze geen hypothecaire relatie hadden met een Rotterdams bankiershuis. En dat gold voor heel veel andere plantage-eigenaren wel. Ondernemers als Coopstad & Rochussen, of de firma Hudig, reedden schepen uit en gaven hypotheken op slavenplantages in het Caribisch gebied. Het kapitaal daarvoor werd vaak via negotiatie opgehaald. Niet alleen vermogende ondernemers, maar ook gewone Rotterdammers die een beetje spaargeld hadden, namen zo een direct aandeel in de slavernij. Bovendien kreeg zo’n handelshuis provisie op de verkopen en kwamen alle benodigdheden voor zo’n plantage uit Rotterdam. Alles, van jutezakken tot schrijfgerei, werd in Rotterdam gemaakt, aangeschaft of verscheept. Datzelfde geldt voor de luxeproducten – textiel, wapens, kruit, alcohol, alle mogelijke luxeproducten – waarmee aan de kusten van Sierra Leone tot Angola Afrikanen werden ingekocht. Voor allerlei productiebedrijven, in Borculo, Groningen, Maastricht, tot in Duitsland, werd Rotterdam een hub richting Afrika en het Caribische gebied.”
In hoeverre is Rotterdam ook betrokken geweest bij grootschalige mensenhandel?
“Onder Rotterdamse verantwoordelijkheid is ongeveer 12 procent van alle onder Nederlandse vlag tot slaaf gemaakten vervoerd.”
Het zijn grove misdaden, met grote gevolgen. In hoeverre is dit boek een zoektocht naar schuldigen?
“Je zult in mijn boek nergens het woord schuld of schuldige tegenkomen. Dat vind ik ook moeizaam in de huidige discussie. Je bent niet schuldig aan het gedrag van je voorouders. Het enige wat je kunt zeggen is: ik heb de verantwoordelijkheid om deze geschiedenis te kennen, te vertellen en na te denken over de consequenties van die geschiedenis. En als je in de nasleep van die geschiedenis racistisch gedrag vertoont, zou je je daar schuldig over moeten voelen.”
Het was een andere tijd, hoor je vaak als het om de slavernij gaat. Zit daar wat in?
“Mensen zeggen: zo ging dat toen, men wist niet beter. Dat is echt grote onzin, om meerdere redenen. In mijn onderzoek laat ik zien dat er altijd protesten tegen de slavernij geweest zijn, ook in Rotterdam. Dominees, denkers, politici, literatoren, toneelschrijvers, noem maar op. Ze vonden dat de slavernij in strijd was met de bijbel, met de verlichting of met de opkomende democratie. Ich habe es nicht gewusst bestond niet. Ik vond loterijbriefjes waarop een witte man een zwarte man met een zweep sloeg, met als onderschrift: slavernij. Die loterijbriefjes werden vervolgens door mensen gebruikt als speelkaarten, in de kroeg of thuis. De verbeelding van de slavernij kwam dus letterlijk bij de mensen binnen.
“De selectieve afkeuring van de slavernij blijkt ook mooi uit de discussie over witte slaven, waar ik in mijn boek een stuk aan wijdt. Dat waren Rotterdammers die buit gemaakt werden door Barbarijse zeerovers, zoals die toen genoemd werden. Noord-Afrikanen en Turken die schepen kaapten om de vracht en de bemanning vervolgens te verkopen aan sultans en galeien. Die vorm van slavernij was absoluut onaanvaardbaar en leidde tot inzamelingsacties in de stad en de kerk.”
Laten we het hebben over de gevolgen van de Nederlandse slavernijgeschiedenis. Je haalt in het boek een Surinaamse bankdirecteur aan die de huidige politieke en economische situatie in Suriname omschrijft als een direct gevolg van die geschiedenis. Heeft hij gelijk?
“Hij refereert aan wat je de neokoloniale culturele identiteit van Suriname zou kunnen noemen. Dat mensen minder initiatief nemen omdat ze dat nooit geleerd hebben. Dat ze niet in actie komen, omdat dat eeuwenlang is afgestraft. Het interessante aan de slavernijperiode is dat het een geschiedenis van strijd is. Dit boek laat nog eens zien hoeveel verzet er eigenlijk is geweest. In de periode daarna, de koloniale fase, is dat verzet heel succesvol de kop in gedrukt. Surinamers bijvoorbeeld werden niet langer fysiek onderdrukt, maar psychologisch. Allerlei zogenaamde beschavingsinitiatieven – kerstening, onderwijs – hebben daarbij geholpen. En dat werkt door. Een schrijnend voorbeeld daarvan is de huidskleurhiërarchie die je, bewust en onbewust, tot op de dag van de vandaag terugziet. Ook in Suriname of Curaçao. Hoe lichter van kleur, hoe mooier je bent, en hoe meer kansen je hebt in de samenleving. Dat gaat ver. Zelfs binnen gezinnen wordt er soms onderscheid gemaakt op huidskleur. Ik ken mensen die hun familie ontvlucht zijn omdat ze gediscrimineerd werden.”
Er is in het slavernijdebat veel belangstelling voor de winsten en verliezen die als gevolg van de slavernij geleden zijn, ook met oog op mogelijke herstelbetalingen. Jij brengt van een aantal Rotterdamse betrokkenen minutieus de financiën in kaart. Toch weiger je een slotsom te maken. Waarom?
“Omdat het niet te doen is. Hoe kom je tot een definitieve winst- en verliesrekening van de slavernij? Wat neem je dan allemaal mee? Alleen het inkomen van de familie De Mey? Of ook dat van de kruideniers die hun suiker in Nederland verkochten? En hun schoonmakers? En stel dat je tot een bedrag komt, wat dan? Er is een hoogleraar in Nederland die deze som maakt en op basis daarvan zegt: het valt wel mee. Ik vind het een vruchteloze weg.”
Uit je boek blijkt dat het Rotterdamse stadsbestuur op talloze manieren betrokken was. De Amsterdamse burgemeester Femke Halsema beraadt zich momenteel, na soortgelijk onderzoek, al op excuses. Moet Ahmed Aboutaleb dat ook doen?
“Ik ben heel blij met het Amsterdamse boek en de discussie die vervolgens is ontstaan. Maar ik vind eerlijk gezegd dat onze Aboutaleb het beter doet. Die roept onze nationale overheid al een heel aantal jaren op om excuses te maken. Dat vind ik zinniger dan al die afzonderlijke excuses: eerst Amsterdam, dan Rotterdam en over tien jaar – weet ik het – Zutphen.”
Je hebt het boek overhandigd aan Aboutaleb. Moet hij nu excuses maken?
“Ik vind het prima.”
Maar vind je het belangrijk?
“Het zou een heel belangrijk signaal zijn naar alle Afro-Rotterdammers. En dat zijn er nogal wat. Een op de acht Rotterdammers heeft tot slaaf gemaakten als voorouders. Maar laten we vooral niet vergeten dat het pas begint als we kennisnemen van deze geschiedenis en excuses maken. Het gevaar is dat mensen denken: er is toch sorry gezegd, kunnen we nu alsjeblieft door?”
Laten we het hebben over een andere mogelijke conclusie: herstelmaatregelen. Volgens Alfrida Martis, lid van het diversity office en student aan de Universiteit van Amsterdam, moeten mensen op bijvoorbeeld Bonaire geholpen worden om uit de armoede te komen. “We hebben het nog steeds over het verleden, maar mentaal, sociaal en politiek leven de mensen daar nog steeds onder het neokolonialisme”, zegt ze. “Een mooie vorm van herstelbetalingen vind ik bijvoorbeeld een fonds voor Afro-Caribische studenten.” Wat vind je daarvan?
“Dat zou een mooi initiatief zijn. Op eenzelfde manier ben ik voorstander van allerlei initiatieven in bijvoorbeeld culturele hoek. En ik vind het heel belangrijk dat de uitkomsten van de gepubliceerde boeken vertaald worden naar een groot en breed publiek. Mijn boek heeft een oplage van tweeënhalf duizend. Dat is leuk, maar een bestseller zal het niet worden. Dit moet onderdeel worden van onze collectieve geschiedenis. Bijvoorbeeld via het onderwijs.”
Er was de nodige kritiek op het feit dat Gert Oostindie, directeur van het KITLV, dit onderzoek gingen leiden. Dat had een team onderzoekers van kleur moeten zijn. En nu zitten wij hier ook weer als twee witte mannen over dit onderwerp te praten. Vind je het lastig dat dit onderwerp leidt tot felle reacties?
“Ik ben me er doorlopend van bewust. Nog voordat ik een letter op papier had, was het: waarom moet jij als witte man dit boek schrijven? De reacties zijn soms heftig, maar ik zie het als een logische fase in de strijd. Het hoort bij emancipatie. We zullen met z’n allen door de zure appel heen moeten.”
De strijd om Zwarte Piet lijkt inmiddels definitief beslecht. Kunstencentrum Witte de With veranderde haar naam na protesten in Melly. Zijn dat successen in die emancipatiestrijd?
“Dit zijn symbolen van een mentale erfenis. Zodra je het gesprek voert over de afschaffing van een Zwarte Piet, of over de naamsverandering van een culturele instelling, word je je langzaam bewust van die erfenissen. En van het feit dat je iets aan die erfenis kunt doen.”
Moet de Rochussenstraat een nieuwe naam krijgen?
“Dat kan. Maar weet dan dat hij vernoemd is naar een schilder, niet naar de Rochussen die ik in mijn boek beschrijf. Ik heb wel gesprekken gevoerd met de familie Hudig. Als directe afstammelingen van de Hudigs die in de slavernij zaten, worden ze er nu mee geconfronteerd dat dit de oorsprong is van hun familiekapitaal, en van de prominente plek die ze nog altijd hebben in Rotterdam.”
Het is gemakkelijk om te denken: er kleeft bloed aan dat geld. Wat vind je van zo’n familie?
“Ze vormen een makkelijk doelwit, simpelweg omdat ze nog bestaan. Om allerlei redenen bestaan een heleboel bedrijven en families uit het boek niet meer. De Hudigs moeten het gesprek aangaan, intern en met de buitenwereld. Net als wij allemaal. Het gaat om de verantwoordelijkheid die je als Nederlander neemt. Dat je erkent: dit is ook deel van mijn geschiedenis en daar moeten we vandaag de dag nog steeds iets mee.”
We moeten ophouden met hedendaagse normen en waarden naar het verleden te kijken. Slavernij was fout maar helaas bestaat het tot de dag van vandaag en wat mij opvalt is dat veel mensen vallen over de slavernikj uit het verleden maar je hoort ze niet over de moderne slavernij.
Waarom kunnen de Joden rechtzaken tegen grote duitse bedrijven beginnen vanwege hun rol in the 2e wereld oorlog . ik zal niet verrast zijn wanneer men zegt dat ze werden gedwongen.
Laten we deze bedrijven en zowel alle nederladse families die hun kapitaal met de slavernij hebben verdiend voor het gerecht brengen om in ieder geval een gedeelte van dit kapitaal af te staan om een mooi slaven museum te bouwen zodat deze geschiedenies niet verloren gaat en om het publiek te laten zien wat gierigheid in een mens doet mbt zijn medemens.
Reageren niet meer mogelijk.