Het waren vast lange dagen in de afgelopen weken. Hoe verliepen die?
“Ik had van tevoren bedacht: ‘Ik doe rustig aan’, maar daar kwam natuurlijk niks van terecht. Het was hectisch, het is natuurlijk een kwestie van afronden en dingen netjes achterlaten. En ik moest een overdrachtsdossier maken voor Hans Smits, zodat hij een vliegende start kan maken. En er kwamen genoeg mensen langs die wijze raad of advies wilden, of gedag wilden zeggen.”
Wat voor wijze raad gaat het dan om?
“Dat kan van alles zijn: mensen die om carrièreadvies vragen, of die vragen om advies bij een ingewikkeld dossier. Uiteindelijk had ik genoeg te doen. ”
Als u terugkijkt op de afgelopen vier jaar, waar kijkt u dan met genoegen op terug?
“Hoe het proces om de nieuwe strategie te ontwikkelen is verlopen. Ik heb er bewust voor gekozen om samen met de organisatie te doen. Co-creatie zoals ze dat tegenwoordig noemen. Dat was heel inspirerend. En ik denk dat het leidde tot een strategie die breed gedragen wordt en bij de tijd is. Het is te danken aan studenten en enkele jonge medewerkers dat duurzaamheid zo belangrijk is. Die hadden dat heel hoog op de agenda en daar hadden ze goede argumenten voor.”
“Het tweede waar ik aan denk is diversiteit en inclusie. Dat is een taai onderwerp dat veel tijd kost. Je moet goed in gesprek blijven over waar de bottlenecks zitten en wat je daaraan kunt doen. Ik denk dat er structureel dingen veranderd zijn. Er was niet zoveel beleid voordat ik kwam, en nu zijn we al toe aan de tweede chief diversity officer (Semiha Denktaş, red.).”
Uw voorganger Pauline van der Meer Mohr noemde het gebrek aan diversiteit op de Erasmus Universiteit haar grootste frustratie. Ze vergeleek het met de snelheid van een gletsjer. U zei bij uw aantreden in 2016: “Als ik over acht jaar vertrek, dan beschouw ik mezelf succesvol als 50 procent van de leidinggevenden vrouw is, en tevreden als het 30 procent is.” De doelstelling voor 2025 is nu 25 procent vrouwelijke hoogleraren, dus die heeft u naar beneden moeten bijstellen.
“Als je kijkt naar de leidinggevenden, zie je dat we bij Professional Services (de ondersteunde afdelingen van de universiteit, red.) op 50 procent vrouwelijke leidinggevenden zitten. Ook bij het CvB en de teams daaronder gaat het snel. Dus dat is eigenlijk al in vier jaar gehaald. Voor de hoogleraren hebben we veel vrouwelijk talent in de pijplijn, deze stromen nog niet door naar hogere posities. Met de plannen die er liggen, moeten we in staat zijn om die 30 procent te halen. Bij de decanen is het lastiger en dat komt vooral omdat we geen goede pijplijn hebben gebouwd van vrouwelijke bestuurders waaruit men kan putten. Dus die moet gebouwd worden.”
De Raad van Toezicht heeft dit najaar gekeken naar een andere inrichting van het College van Bestuur. Die ‘herbezinning’ wilde u niet in de weg zitten en daarom vertrekt u nu. Inmiddels heeft de RvT geconcludeerd dat het college niet anders wordt ingericht. Heeft u nu geen spijt dat u uw vertrek al had aangekondigd?
“Ik weet niet of dat tot verandering leidt of niet, daar ga ik niet over! Maar ik heb geen spijt. Je neemt de beslissing op dat moment, je wilt ruimte geven aan de Raad van Toezicht om die afweging zelfstandig te maken. Dat is toch het meest integer, zo zit ik in elkaar. Anderen waren misschien doorgegaan. Maar het heeft me ook rust gegeven. Omdat je die ruimte maakt, laat je de keuzes ook bij anderen. Het gaf mij de rust en tijd om na te denken over mijn toekomst.”
Welk dossier tijdens de afgelopen vier jaar vond u het lastigst?
“Het moeilijkste vond ik altijd als er wat aan de hand was dat gevolgen had voor studenten of medewerkers. De sluiting van het Polakgebouw vond ik bijvoorbeeld heel ingewikkeld. Je weet dat studenten het vreselijk vinden als we het gebouw sluiten. Je hebt dan een uur om zo’n beslissing te nemen. Die afweging moet je maken op basis van onvolledige informatie. Dat komt natuurlijk wel vaker voor als bestuurder, maar dat maakt het niet makkelijker. Uiteindelijk gaat de veiligheid van mensen boven alles en hebben we het gebouw gesloten.
“Daarnaast is het voorlezen van de namen van overleden medewerkers en studenten bij de Opening van het Academisch Jaar iets dat me elk jaar diep raakte. Dat is misschien geen dossier, maar je merkt dan hoe klein zo’n universitaire gemeenschap is.”
U heeft als collegevoorzitter te maken gehad met vrij veel wisselingen in het CvB. In totaal had u vijf collega’s: Bart Straatman, Huib Pols, Eddy Hus, Rutger Engels en Roelien Ritsma van Eck. Hoe ging u daar mee om?
“Ik denk niet dat er veel andere voorzitters zijn die in zo’n situatie hebben gezeten. Het zijn heel verschillende mensen, qua opvattingen, stijl en ambities. En nieuwe mensen hebben altijd nieuwe ideeën en wensen, over hoe je omgaat met elkaar, met de Raad van Toezicht, met de Universiteitsraad. Als voorzitter wil je hen ook ruimte bieden, maar tegelijk moet je de koers vasthouden. Het kan niet zo zijn dat je met elke wisseling het roer omgooit. Dat vond ik best een stevige opdracht. Maar het heeft ook mooie kanten: van elk van hen heb ik veel geleerd.”
Kunt u daar een voorbeeld van noemen?
“Onze vorige rector magnificus Huib Pols is een verbinder bij uitstek en een heel goede luisteraar. Het lukt hem steeds om alle opvattingen op tafel krijgen. Dat vind ik een bijzonder talent. Ik heb met bewondering gekeken hoe hij dat doet.”

Hoe zou u zichzelf omschrijven als bestuurder?
“Ik denk dat ik ook wel een verbinder ben. Ik heb geprobeerd om benaderbaar te zijn, maar ook duidelijk in mijn koers en opvattingen. Verder heb ik geprobeerd om op deze universiteit de schotten tussen de faculteiten onderling te slechten, maar ook de schotten tussen de universiteit en haar omgeving weg te halen. Om de universiteit meer te verbinden met de stad, bedrijven en maatschappelijke organisaties.”
Er wordt op de universiteit ook weleens gezegd dat u een ‘dossiervreter’ bent of micromanager. Herkent u dat?
“Ik vind wel dat je je dossiers moet kennen. Voor je tot een conclusie komt, moeten alle feiten op tafel liggen. Als ik zorgen of aarzelingen heb, of niet zeker weet of alles op tafel ligt, dan bijt ik me in het dossier vast. Dat hoort denk ik bij mijn rol en verantwoordelijkheid, omdat een bestuurlijke afweging toch anders is dan een ambtelijke afweging. Dus ja, the devil is in the details.”
Is het ook weleens een valkuil, dat u daar te ver in gaat?
“Nee dat denk ik niet. Uiteindelijk ben je eindverantwoordelijk. Dus ik vind ook dat ik die rol moet pakken. Als je er dieper induikt, dan blijkt er soms niets aan de hand te zijn, en soms blijkt dat medewerkers dingen over het hoofd zien, waar men later heel veel last kan krijgen. Dan denk ik dat het goed is dat iemand nog een paar tandjes dieper gaat.”
Uw interim-opvolger Hans Smits kent u al een tijdje vanuit het RvT, hoe kijkt u naar hem?
“Ik ben erg blij met hem, Smits kent als alumnus en als lid van de RvT de organisatie al heel goed. Hij is bovendien een zeer ervaren bestuurder en ook nog ereburger van de stad. Dan heeft hij ook nog gestudeerd in Delft, dus hij heeft ook nog een verbinding met die universiteit. Dus ik vertrek met een gerust hart.”

Een Delftse alumnus! Er wordt hard gewerkt aan uitbreiding van de samenwerking met de TU Delft. Denkt u dat dat snel kan gaan in de komende jaren?
Lacht: “Dat hoop ik wel. We zijn op dit moment de samenwerking verder aan het verkennen. Daar hebben we heel enthousiaste reacties op gehad, van binnen en buiten de universiteit. Ik denk dat je met Hans Smits aan het roer iemand hebt die daar heel positief tegenover staat en een bijdrage aan kan leveren.”
Zijn we over een jaar of vijf tot tien gefuseerd met Delft?
“Daar doe ik geen uitspraken over. Ik denk dat we dan veel intensiever samenwerken, maar in welke bestuurlijke vorm, dat zien we tegen die tijd wel.”
Hoe ziet uw leven er na 1 december uit?
“Ik blijf in Rotterdam wonen, een prachtige stad, ik zie geen reden te verhuizen. Ik neem eerst een paar weken om bij te komen. Daarna wandelen in Portugal met de kerst. Geen idee wat er daarna op mijn pad komt. Er zijn wel al aanbiedingen geweest, maar het was een intensieve periode en daar mag ik nu wel even rust van nemen. Ik neem in elk geval een sabbatical van twee maanden.”