Dat er iets mis is blijkt wel uit het opiniestuk van Ana Uribe Sandoval van 24 september, de eerste in een polemiek over de toekomst van de ESHCC en de ESPhil, mijn faculteit. Uribe Sandoval, faculteitsraadsvoorzitter bij de Erasmus School of History, Culture and Communication (ESHCC), schrijft over een bureaucratische organisatie waar praten met elkaar een gepasseerd station lijkt te zijn. Dat is een uiting van disfunctie. Haar verhaal is zorgwekkend. Zij schildert een triest beeld van een bestuurlijke situatie met opgedrongen decanen (let wel: meervoud) en heeft het over een angstcultuur. Tegelijkertijd stelt zij dat positieve signalen over de ontwikkeling van de ESHCC onvoldoende erkend worden.

Dat er sprake is van verstoorde verhoudingen blijkt uit de inzet van een extern forensisch bureau om stiekem in mailboxen van mensen te graven. Het bureau was in opdracht van het College van Bestuur op zoek naar een klokkenluider, die zich onvoldoende zou herkennen in de acties van het CvB naar aanleiding van een klacht over wetenschappelijke integriteit. Het lijkt mij dat zo’n gang naar de pers niet nodig zou moeten zijn, maar het is wel een optie in een open organisatie. Het past echter niet bij een navelstarende bureaucratie. Die reageert daarop als een gebeten hond. Uribe: “Het is zeer problematisch wanneer een werkgever een omgeving creëert waarin het bekend is dat klagen over het wangedrag van personen die hoger in de pikorde staan, bestraft zal worden met vervolging.”

De voormalige interim-decaan van de Erasmus School of Philosophy Frank van der Duijn Schouten mengt zich in de discussie en stelt zich kwetsbaar op. Vanuit zijn bijbaan als interim-decaan van de ESHCC (naast zijn interim benoeming bij de Erasmus School of Economics), verklaart hij de humanities te willen verdedigen ‘waar nodig tegen de wetenschappers zelf’. Niet echt een uitnodiging tot een open dialoog; integendeel.

Hij diskwalificeert bovendien de leiderschapscapaciteiten bij de ESHCC en ziet daarin een aanleiding om een fusie met de ESPhil voor te stellen. Het is verrassend dat een fusie, een proces waarbij de kans van slagen afhangt van de kwaliteit van juist dat leiderschap, de oplossing zou kunnen vormen voor een leiderschapscrisis.

“Deze echte versterking van de humanities en social sciences aan de EUR zou mogelijk kunnen worden door de afdelingen van de ESHCC te laten aansluiten bij de Erasmus School of Philosophy of de ESSB”, schrijft Van der Duijn. Daarmee suggereert hij dat Hub Zwart, decaan van de ESPhil, deze leiderschapskwaliteiten wel heeft. Zwart heeft een jaar geleden zijn positie ingenomen, en heeft zich mogelijk op manieren onderscheiden die zich aan mijn zicht onttrekken.

Met enige verbazing las ik vervolgens de nogal expliciete reactie van filosoof F.A. Muller op de plannen van Van der Duijn. Muller schreef zijn verhaal naar aanleiding van een facultair spoedoverleg op 7 oktober. Zelf vind ik het onbegrijpelijk, dat een spoedoverleg past in een zorgvuldig onderzoek naar een fusie. Verrassende plannen, spoedoverleg en expliciete reacties zijn de receptuur voor een nog grotere chaos dan degene die Van der Duijn bij de ESHCC probeert op te lossen. Ook Muller is duidelijk ontevreden met het gebrek aan dialoog en verkondigt dit met bevlogen pen. ’Hij vermeldt dat bij het spoedoverleg, waarbij stafleden, onderzoekers, bureauleden en studenten aanwezig waren, iedereen unaniem tegen een fusie was. De eensgezindheid omschrijft hij als ‘maximaal’. Ik weet niet of die bijeenkomst werd bijgewoond door decaan Zwart (geen interim, maar een echte met verantwoordelijkheid voor de toekomst), of hij dus onderdeel was van die eensgezindheid en wat hij meegenomen heeft uit deze bijeenkomst.

Van der Duijn reageert op zijn betoog, op een manier die past bij de toon van het verhaal van Muller. Van der Duijn verwijt hem dat hij niet weet waar hij het over heeft. Hij vindt ook dat Muller wordt geleid door de obsessie dat filosofie zelfstandig moet blijven. Ik denk, dat Muller daar goede redenen voor aandraagt; obsessief denken zie ik daar niet in. Ook lijkt het een feit te zijn, Van der Duijn stelt dit zelf vast, dat er werk nodig is binnen de ESHCC; dat strookt met de mening van Muller.

Ook Willem Schinkel doet een duit in het zakje. Hij geeft terecht kritiek op het disproportionele machtsmiddel van het forensische onderzoek. De precedentwerking van die stap verdient alle aandacht. Schinkel maakte echter ook een opmerking die mij de haren te berge rijzen. Schinkel zei: „Daadwerkelijke verandering teweegbrengen kan alleen vanuit een machtspositie.“ Ik stel daar graag mijn persoonlijke mening tegenover: werkelijke verandering is alleen mogelijk als er voldoende draagvlak is. Uit draagvlak haal je kracht en dat is veel sterker dan macht. Het invoeren van wettelijke maatregelen om conservatisme uit te bannen is een socialistische bureaucratische noodmaatregel die niet zal helpen draagvlak te creëren.

Uiteindelijk besluit ook Hub Zwart, decaan van de ESPhil, zich te mengen in de polemische correspondentie. Zwart schrijft: “Daarom lijkt het mij zinvol het ESPhil-perspectief op deze ontwikkeling te vertolken.” Is dat het perspectief vanuit Hub Zwart of vanuit de medewerkers of studenten? Zwart opereert als leider van de faculteit op het punt waar de verschillende belanghebbenden, het CvB, het personeel van de faculteit en de studenten, hun belangen gelijkwaardig vertegenwoordigd willen zien. Alleen als recht gedaan wordt aan de belangen van alle drie groeperingen kan er sprake zijn van een goede faculteit.

De ESPhil heeft roerige tijden achter de rug en is onder leiding van Zwart bezig te groeien. Ik hoop dat alle belanghebbenden betrokken waren bij het tot stand komen van de visie van Zwart en dat iedereen daar achter staat. De ESPhil heeft nog veel werk te doen om een stabiele kracht te worden in de filosofische wereld. Ik hoop, nu Zwart een jaar de kat uit de boom heeft kunnen kijken, binnenkort kennis te nemen van zijn visie hoe hij mijn faculteit wil leiden. Zoals Van der Duijn in zijn reactie op het verhaal van Muller schrijft, vindt ook hij dat dit denkwerk bij de ESPhil nodig is.

Een defensieve fusie zou iedere kans op verbetering vertragen, omdat ineens andere zaken een dominante rol gaan spelen. Experts van de Rotterdam School of Management kunnen ongetwijfeld laten zien dat veel fusies falen. Een organisatie die niet klaar is en een organisatie met een leiderschapsprobleem zijn geen ideale fusiekandidaten. Dat leidt tot grote problemen die interim-managers dan weer moeten oplossen, omdat de eigen mensen te dicht op de werkelijkheid zouden staan. Dan wordt er weer van boven ingegrepen en ontstaat er een situatie die aan de basis niet stabiel is. Zo blijf je jaren rommelen.

Een filosofiefaculteit is misschien nog wel meer dan andere faculteiten een verzameling van snedige debaters; welbespraakt maar ook gevangen in eigen gedachten en meningen. Die variëteit van gedachten en meningen past heel goed binnen een school voor filosofen, maar mogen de organisatie van die school als huis voor al die gedachten niet in de weg staan.

Het is de kunst om ons als studenten in een voortreffelijk gerund instituut vertrouwd te maken met veel verschillende gedachten en visies en het denken daarover. Dat is leuk voor de docenten, goed voor de reputatie van de EUR en komt het aantal tevreden studenten ten goede.

Zo’n instituut wordt voortreffelijk als gelijkwaardige aandacht aan alle stakeholders wordt besteed.

De geschriften van de hierboven aangehaalde scribenten gaan over elkaar. Er is geen sprake van dialoog en het is daarmee alleen een zoektocht naar het eigen gelijk. Dat eigen gelijk van de één is niet automatisch hetzelfde als het ongelijk van de ander. Het perspectief van student, personeel of CvB zal altijd verschillend zijn en daarom leiden tot andere ideeën over gelijk. Zodra de belangen van een van deze groeperingen over het hoofd wordt gezien, verkeer je in een kafkaëske bureaucratie, waar de positie van mensen belangrijker wordt dan het werk dat ze doen, belangrijker dan die mensen zelf! Terwijl organisaties door dit soort mallemolens worden gehaald is het gevaar groot dat het onderwijs daar onder lijdt. Een ongewenste situatie voor de student en geen reclame voor het instituut.