Wat viel u op toen u hier aan het werk ging?
“Veel onderzoekers hebben goede relaties met de stad: het lokale bedrijfsleven, de gemeente of ngo’s in de stad, waar ze onderzoek doen, waar studenten komen. Ik vind het mooi dat die relaties zo sterk zijn. Dat had ik niet verwacht.
“Excellent onderzoek doen is belangrijk. Maar ik vind het ook belangrijk dat je impact creëert met onderzoek. Dat we een bijdrage leveren aan maatschappelijke uitdagingen. Nou, die zijn er in deze stad.”
In uw LinkedIn-profiel troffen we de zin aan: ‘He is passionate about taking science to the frontline where it matters most’, wat bedoelt u daarmee?
“Neem mijn vakgebied, de ontwikkelingspsychopathologie. Ik ben geïnteresseerd in de verstoorde ontwikkeling van kinderen en adolescenten, en dan met name hoe je ze kan helpen via preventie en interventies. Daar kan ik wel allemaal onderzoek naar doen, maar ik wil dat dat onderzoek in de praktijk wordt gebruikt. Dat is de laatste tien jaar voor mij net zo belangrijk geworden als het onderzoek zelf.”
CV
Rutger Engels (1968) is sinds 15 juni de rector magnificus van de Erasmus Universiteit en hoogleraar Ontwikkelingspsychopathologie. Hiervoor was hij voorzitter van de Raad van Bestuur van het Trimbos Instituut, dat onderzoek doet naar geestelijke gezondheid en het gebruik van tabak, alcohol en drugs. Hij studeerde Psychologie in Groningen, promoveerde in Maastricht en werkte aan de universiteiten van Nijmegen, Utrecht en – ‘een blauwe maandag’ – de UvA. Engels woont met zijn gezin in Zeist, zijn twee oudste dochters studeren al.
Kunt u een voorbeeld geven van maatschappelijk relevant eigen onderzoek?
“Ik heb onder andere onderzoek gedaan dat mede heeft geleid tot het verhogen van de minimumleeftijd voor het verkopen van tabak en alcohol van 16 naar 18, daar ben ik ontzettend trots op. Een paar jaar geleden kreeg ik onder meer daarvoor Huibregtsenprijs, een prijs voor goed onderzoek met maatschappelijke relevantie (Engels ontving die prijs in 2011 voor zijn onderzoek naar de beginfasen van verslaving bij adolescenten, red.).”
U legt graag de nadruk op de impact van onderzoek. Hoe vertaalt u dat naar deze universiteit?
“Een moderne universiteit heeft drie taken: onderwijs, onderzoek en impact creëren. Voor een deel creëer je impact via de studenten die je opleidt. Dat is misschien wel de grootste impact die we hebben. Ik las laatst over een onderzoek naar de raden van commissarissen van grote bedrijven in Nederland. Ruim 30 procent van de leden leveren wij aan. By far levert deze universiteit de meeste bestuurders in het bedrijfsleven. Dat vind ik bijzonder.
“Daarnaast vind je in alle spelonken van deze universiteit mensen die op allerlei manieren impact creëren met hun onderzoek: impact op de stad, op de regio, op het land, internationaal. Ik vind alleen dat we ons daar sterker op kunnen profileren en dat we alle onderzoekers, in alle fasen van hun carrière, daar meer op kunnen aanspreken.”
Geef eens een voorbeeld van zo’n onderzoek.
“Ik was laatst bij het evenement Lof der Geneeskunst van het Erasmus MC, waar de afdeling Virologie in het zonnetje werd gezet. Daar werken allerlei mensen op celniveau in het lab en tegelijkertijd ontwikkelen ze predictiemodellen om te kijken of je uitbraken van virussen kan voorspellen en werken ze veel samen met de Wereldgezondheidsorganisatie.”
Moet wetenschap per definitie impact hebben?
“Wetenschap heeft altijd impact, al is het maar op de persoon die de wetenschap bedrijft. Bovendien weet je soms niet hoe relevant je onderzoek uiteindelijk zal zijn. Er zijn natuurlijk gevallen bekend van jarenlang labonderzoek dat pas veel later is toegepast.
“Dus je moet wetenschap zeker niet verengen tot het genereren van impact. Er moet ruimte zijn voor onderzoek dat gedreven wordt door curiositeit, zonder dat je daar meteen de impactmeetlat naast legt. Ik geloof bovendien dat je alleen maar impact kunt creëren vanuit toponderzoek. Het is niet of-of, het is en-en.”
Hoe meet je of wetenschap impact heeft?
“Dat is een van de vragen voor een conferentie over impact die ik in november mede-organiseer. We moeten een model kiezen waarmee we impact kunnen meten en waar we op kunnen scoren. Het heeft niet zoveel zin om onze impact puur te meten op aantallen patenten of octrooien, want daar gaan we als Erasmus Universiteit zonder bètafaculteit niet hoog op scoren. Dus we moeten parameters kiezen waarop we willen excelleren. Uiteindelijk moet dat onderdeel worden van ons personeelsbeleid. Want als je mensen vraagt om zich ergens op te profileren, hoor je ze daar ook voor te belonen.”
Noem eens een paar parameters die u belangrijk vindt.
“Ik wil niet vooruitlopen op de conferentie. Het kan bijvoorbeeld over spin-offs gaan. Bij deze universiteit zit ondernemerschap natuurlijk in het bloed. Studenten komen daar ook voor, dus dat moeten we sterk stimuleren. Impact gaat voor een deel over het sociale domein, het maatschappelijke domein, maar ook over het starten van ondernemingen.”
Wetenschappers moeten publiceren, doceren en nu ook nog impact creëren. Moeten ze meer werken? Moeten ze anders werken?
“Dat weet ik nog niet zo goed. Je kan, zeker van meer senior onderzoekers, vragen om zich meer te profileren en ze daar voor belonen. Ik spreek met allerlei hoogleraren over wat voor projecten ze bijvoorbeeld in de stad doen, over hun media-optredens, gesprekken met stakeholders, noem het allemaal maar op. Dat wordt te weinig meegenomen in functioneringsgesprekken.”
Veel academici lopen al tegen hun grenzen aan. Laatst was de actieweek van #WOinActie, om aandacht de vragen voor werkdruk onder onderzoekers. Kunt u als rector – als vader van de wetenschappers – uw mensen geruststellen? Of moeten ze gezien uw ambitieniveau hun hart vasthouden?
“Ik ben psycholoog van huis uit. Ik kom van een instituut dat zich richt op mentale gezondheid. Dat vakgebied vind ik interessant en ik ging bij dat instituut werken omdat mentale gezondheid me na aan het hart ligt. Het is zeker niet mijn bedoeling om een bijdrage te leveren aan verhoging van de werkdruk of overbelasting van wetenschappers. Ik wil tot een goed en werkbaar model komen, samen met wetenschappers.
“Dit geldt overigens ook voor studenten. Psychische belasting van studenten is echt een thema. We willen bijvoorbeeld het team van studentpsychologen versterken, want zij hebben het heel druk aan deze universiteit. En er komt een psycholoog voor promovendi. Maar preventie is ook belangrijk. Studenten komen vaak pas bij de psycholoog als ze al behoorlijk overbelast zijn. We werken nu aan een plan om ze ook telefonisch of zelfs blended via digitale tools te helpen.”
Hoe komt het dat de psychische druk op studenten zo hoog is?
“Studenten zitten natuurlijk in een formatieve periode, waarin ze zich ontwikkelen. Ze zijn vaak voor het eerst weg van huis. Voor een deel van de jongeren, zeker als ze iets vervelends meemaken, geldt dat ze daar last van krijgen: dat ze depressief raken of angstig worden.
“En we hebben natuurlijk een onderwijssysteem waarin studenten moeten lenen. Ik heb zelf twee studerende dochters, dus ik zie dat het leenstelsel voor veel druk zorgt. Je hebt continu het gevoel dat je moet presteren. Als je een paar vakken niet haalt, gaat de tikker gewoon door.”
De minister wijt de druk op studenten ook aan het bindend studieadvies. Denkt u dat het Rotterdamse systeem van Nominaal = Normaal daar ook aan bijdraagt?
“Nee. We hebben geen indicaties dat ons systeem leidt tot meer studiedruk. Als het gaat om studiedruk en overbelasting van studenten spelen vooral andere factoren een rol. Allereerst de complexiteit van deze informatiemaatschappij: sociale media, jonge mensen die continu op hun telefoon zitten, de slaapkwaliteit die naar beneden gaat. En het tweede is toch echt het leenstelsel.
“Ik denk eerlijk gezegd dat een bindend studieadvies juist allerlei voordelen heeft. Studenten wordt op tijd duidelijk gemaakt dat ze beter iets anders kunnen gaan doen als ze het niet dreigen te halen. En het leidt bij ons tot meer studiesucces. Aangezien studenten moeten lenen, lijkt het me ook voor hen een behoorlijk voordeel als ze op tijd afstuderen.”