Hoe leg je op familieverjaardagen uit waar je promotieonderzoek over ging?
“Het onderzoek gaat over de ontwikkeling van visueel zoekgedrag bij jongeren. Dat klinkt academisch, maar is onderdeel van bijna alle dagelijkse handelingen. Als je een kop thee inschenkt zoek je eerst de pot, dan beweeg je je hand, terwijl je ogen alweer op zoek zijn naar het kopje. Ik leg het vaak uit aan de hand van een voorbeeld met een IKEA-kast: hoe sneller je kunt zoeken tussen alle onderdelen en schroefjes en vindt wat je nodig hebt, hoe sneller de kast in elkaar staat. Het idee om dit te onderzoeken was niet omdat we zo benieuwd waren naar oogbewegingen, maar omdat het implicaties heeft voor eigenlijk al het gedrag van jongeren. Als je sneller dingen kunt zoeken, gaat eigenlijk alles beter.”
Hoe ziet dat er in de praktijk uit?
“Het is heel onhandig om een hele zooi IKEA-spullen neer te leggen en te kijken hoe snel mensen alles bij elkaar vinden. Dus hebben we zoekplaatjes gemaakt waarin ze een specifiek figuurtje moesten zoeken. Ze moesten zo snel en accuraat mogelijk bepalen of het figuurtje erin staat of niet. Uiteindelijk bleek dat middelbare scholieren hoe ouder ze werden steeds sneller zochten, zonder dat ze meer fouten maakten. Ze keken steeds minder lang op één plek en bepaalden sneller waar ze daarna verder zochten. Daarnaast bleek dat als kinderen ouder worden, ze sneller in staat zijn om informatie uit een detail te halen en tegelijkertijd uit het geheel. Oftewel het zoeken op een specifieke plek en in de gehele zoekplaat. Geoefendheid daarin bleek uiteindelijk een belangrijkere factor dan leeftijd.”
Was dat de belangrijkste conclusie?
“Ja. Maar ook dat je visueel zoekgedrag kunt trainen met sport- en spelelementen zoals volleybal of muziek maken. Dingen die de door mij onderzochte kinderen uit het Gooi vaak doen. Maar als je opgroeit in een milieu waarin dat niet gestimuleerd wordt omdat daar bijvoorbeeld geen geld voor is, blijft die ontwikkeling achter. Daar zouden beleidsmakers rekening mee moeten houden, vind ik. Trainers, ouders en docenten kunnen kinderen helpen om deze vaardigheid beter te ontwikkelen. Sta er bijvoorbeeld eens bij stil tijdens de voetbaltraining: laat kinderen met een bal tussen pionnen door dribbelen en tegelijkertijd tellen hoeveel teamgenoten er om ze heen staan.”
Dus eigenlijk wordt je beter in vrijwel alle dagelijkse handelingen als je sneller kunt zoeken?
“Ja. Er zitten wat stappen tussen, maar daar komt het op neer. Leer tieners zoeken en ze worden bijna sneller in alles.”
Hoe kwam dit onderwerp op je pad?
“Ik werk nu tien jaar op het Gemeentelijk Gymnasium in Hilversum, daarvoor heb ik zestien jaar met schoenpoetsende jongeren gewerkt in Bolivia en Brazilië en daarvoor een bijlesbedrijf gehad. In al die jaren heb ik een heel positief beeld gekregen van jongeren. Veel mensen denken dat jongeren lui, vervelend en onbeleefd zijn. Ik ben juist onder de indruk van wat straatkinderen met een klein beetje ondersteuning zelf voor elkaar krijgen. Als natuurkundige wil ik zaken vastleggen en duidelijk maken. Mijn motivatie is een combinatie van die twee. Ik wilde weten of ik iets over de ontwikkeling van pubers kon zeggen wat niet puur afhankelijk is van mijn goede gevoel en optimisme.
“Ongeveer acht jaar geleden overwoog ik om misschien weer naar het buitenland te gaan, tot ik een folder zag liggen dat er een beurs was voor docenten die willen promoveren. Niet omdat ze het onderwijs uit willen, maar ter verbreding van de kennis. Ik dacht zelf dat ik te lang uit de academische wereld was om te kunnen promoveren, dus heb ik een oud-studiegenoot die in de wetenschap zit gevraagd wat hij ervan vond. Hij zei meteen: dat kan gewoon. Je kunt programmeren, analyseren, hebt veel ervaring met jongeren en bent handig met apparatuur, dus je kunt gewoon experimenteel onderzoek gaan doen. Toen kon ik eigenlijk al niet meer terug. Hij is uiteindelijk mijn co-promotor geworden.”
Heb je weleens een moment gehad waarop je dacht: ik stop ermee?
“Ik heb lang het gevoel gehad dat mijn persoonlijke leven zich afspeelde tegen de achtergrond van mijn onderzoek. Terwijl de hoofdzaak natuurlijk mijn leven is en het proefschrift daar onderdeel van zou moeten zijn. Dat is een les die ik heb moeten leren en die ik andere promovendi zou willen meegeven: vraag je af en toe af of de balans wel goed is. Ik heb wat dat betreft veel aan mijn man gehad die regelmatig zei: leg het even weg en slaap er een nachtje over. Mijn paranimfen, twee goede vrienden zijn ook cruciaal geweest. Bij de een kon ik altijd aanschuiven voor goede koffie, bij de ander kon ik voor het eten uitgebreid in bad, waar dan een glas port klaarstond.”
Wat staat er op de cover?
“De handtekeningen van alle kinderen die mee hebben gedaan aan het onderzoek, zij zijn tenslotte het onderwerp.”
Interessant! Ik geef een aantal jaren zoek-lesjes, meestal aan brugklassen daarin stel ik de leerlingen vragen en zij gaan op zoek naar een antwoord. Mijn ervaring is dat er in die klassen altijd wel een of meerder leerlingen zijn die goed kunnen zoeken. En dat verbaast de andere leerlingen want die denken (net als vrijwel iedereen) dat ze allemaal goed kunnen zoeken. Is zoeken niet gewoon een vaardigheid, waarin sommigen vanzelf iets handiger zijn, maar die leerlingen ook van elkaar kunnen leren?
Reageren niet meer mogelijk.