“We zijn niet meer de schoenmaker die zelf een hele schoen maakt”, aldus Henning Tiemeier, hoogleraar Epidemiologie van het Erasmus MC. “Een iPhone kun je ook niet in je eentje in elkaar zetten, dat is lopendebandwerk van vele productie-units in een Apple-fabriek.” Op eenzelfde manier moet je sommige wetenschappelijke studies ook zien, vindt Tiemeier.
Tiemeiers werk staat in de spotlights, niet vanwege de inhoud maar vanwege de kwantiteit. In 2016 publiceerde hij maar liefst 76 artikelen, meldt een spraakmakende analyse in Nature van Stanford-hoogleraar John Ioannidis. Daarmee is Tiemeier wereldwijd een van de grootste wetenschappelijke publicatiekanonnen. Drie van de 76 publicaties had de epidemioloog zelfs niet gelezen, gaf hij aan in een reactie bij het Nature-stuk.
Maar hij is niet de enige Rotterdamse veelpubliceerder. Sterker nog, het Erasmus MC telt negen onderzoekers met meer dan zeventig publicaties per jaar – een moyenne van tenminste één per vijf dagen. Daarmee heeft het Erasmus MC meer veelpubliceerders dan welke instelling dan ook ter wereld. Ter vergelijking: een gemiddelde wetenschapper in Nederland publiceert 1,8 artikelen per jaar volgens cijfers van het Rathenau Instituut uit 2016 – alle vakgebieden samengenomen.
Bij publicatieaantallen die richting de honderd per jaar gaan is het ‘niet reëel’ dat wetenschappers werkelijk ‘wezenlijke bijdrages’ leveren, zoals de onlangs vernieuwde integriteitscode van de VSNU verlangt. Dat zeiden critici in een reactie tegen de Volkskrant, onder wie hoogleraar immunologie Frank Miedema van het UMC Utrecht. In zijn Nature-stuk vraagt Ioannidis zich hardop af wat een auteurschap tegenwoordig eigenlijk nog voorstelt.
Tiemeier wil zijn kant van het verhaal graag toelichten, vertelt hij via Skype vanuit Harvard (VS), waar hij sinds begin dit jaar hoogleraar is. Het lopendebandsysteem is soms noodzakelijk binnen zijn vakgebied, de epidemiologie, legt hij uit.
Sommige van uw artikelen las u niet eens!
“Ik gaf in mijn reactie aan Ioannidis inderdaad aan dat ik van al mijn publicaties in 2016 een heel klein aantal, drie, niet heb gelezen. Ik deed wél veel andere dingen voor die studies, zoals data-analyses. En daar sta ik ook volledig voor in. Maar de laatste versie van het uiteindelijke artikel heb ik niet gelezen, dat wilde ik niet ontkennen. Ik schreef dat juist expres op, om de discussie over auteurschappen op gang te brengen. Ik vind dat we die niet moeten ontlopen of moeten doen alsof er niets aan de hand is.”
Wat is er dan aan de hand?
“Als er tweehonderd auteurs boven een artikel staan, dan heeft lang niet iedereen veel bijgedragen. Wij zijn dan niet meer auteurs in de zin dat wij verantwoordelijkheid nemen voor alle analyses – maar het leidt wel tot een hoge productiviteit. Dat moet besproken worden. Wij hebben nu geen manier om goed om te gaan met die grote auteursaantallen. Dat is het probleem.”
Maar je hoeft toch niet als auteur boven elk artikel te staan?
“Zo simpel is dat niet. Wij hebben soms wel honderdduizend proefpersonen nodig om betrouwbare uitspraken te doen. Dat kan geen enkele onderzoeksgroep in haar eentje. Daarom werken we samen binnen consortia van soms wel meer dan twintig andere groepen over de hele wereld. Elk van die groepen werkt al snel met vijf, zes mensen aan de dataverzameling en analyses, die daar allemaal credits voor moeten krijgen, dus dan kom je al op meer dan honderd auteurs.”
Zet die dan in het dankwoord, zegt Ioannidis.
“Dat kan niet, dat mag zelfs vaak niet van het tijdschrift. Alleen als auteur kun je verantwoordelijk gesteld worden voor jouw aandeel, bijvoorbeeld als er iets niet klopt. Dat aandeel is misschien wel niet zo groot, maar wel essentieel voor de resultaten. Bovendien werken onderzoekers soms wel weken of maanden mee aan zo’n studie. Dan lijkt het me niet terecht als ze slechts in het dankwoord worden genoemd, alleen maar omdat het project zo groot is.”
Daarmee voldoe je niet aan de auteurscriteria van de VSNU, zeggen critici. Auteurs moeten substantieel hebben bijgedragen. Dat is nu niet het geval. Wie let er nog op de kwaliteit van het geheel?
“Daar wringt het inderdaad bij die grote consortiumstudies. Niemand heeft alle brongegevens gezien. Het liefst zou ik alle data vrij beschikbaar maken, open access. Dan kunnen we weer op inhoudelijke expertise gevraagd worden, in plaats van dat ik een promovendus een maand lang lopendebandanalyses moet laten doen voor weer een studie. Dan lopen de auteurs- en publicatieaantallen vanzelf terug. Dat effect zie je trouwens al bij de British Biobank, sinds zij sinds kort data vrij beschikbaar maken. In Nederland mogen wij dat echter niet, vanwege de Europese privacywetgeving. Die interpreteren wij weer anders dan de Britten.”
Hoe moet het dan?
“We moeten naar open access toe. De druk daarvoor moet van NWO komen (de Nederlandse onderzoeksfinancier, red.). Zij willen dat ook, maar het wordt niet in praktijk gebracht. Ik heb bijvoorbeeld een tijd terug zelf geld aangevraagd om een open access database op te zetten. Dat wees NWO af, omdat het geen infrastructureel of inhoudelijk project was.
“Het liefst nog zou ik willen dat wij meer betaalde analisten in dienst kunnen nemen om die analyses te doen, in plaats van die promovendi. Voor hen zijn auteurschappen niet relevant.”
Veel van uw studies laten maar heel kleine effecten zien. Je zou ook kunnen zeggen: publiceer die dan niet allemaal.
“Kleine effecten zijn juist ons vak! Stel dat wij de relatie tussen chemicaliën en autisme onderzoeken. Er zijn wel honderden van dat soort toxinen, zoals organofosfaten of ftalaten. Het is absoluut ondenkbaar dat die allemaal grote effecten hebben op complexe cognitieve fenomenen als autisme. Hetzelfde geldt voor genen. Dat kan theoretisch ook gewoon niet.
“Als epidemiologen móeten wij dus met kleine effecten worstelen, maar dat heeft risico’s. Omdat onze modellen niet goed zijn, of omdat wij kans lopen op toevalsbevindingen.
“Maar over de hele linie neemt de kwaliteit van wetenschappelijke publicaties juist toe. Zonder twijfel! Van de mensen, van onderzoeksmethoden die steeds beter worden. Zelfs de absolute topartikelen zijn amper bij te houden. Al geef ik toe dat er op mijn vakgebied inderdaad ontzettend veel slecht wetenschappelijk werk is. En dat neemt ook toe in aantal.”
Sommige van de genoemde publicatiekanonnen voelen zich behoorlijk in hun wiek geschoten. Zij vinden dat ze ‘geframed’ worden als slechte onderzoekers.
“Die defensieve houding vind ik niet charmant en bovendien onnodig. Dat is de verkeerde weg, dat zeg ik ook tegen mijn collega’s. Kijk, Ioannidis zegt niet: ‘Tiemeier doet slecht of onethisch werk’. Dat staat nergens. Het is zijn rol in dit debat om te provoceren en de discussie op gang te brengen. We moeten die zorgen ook serieus nemen, anders komen we niet verder. We moeten toe naar een nieuw systeem, dat ben ik met hem eens. En daar wil ik aan meedenken.”