In het eindrapport waarschuwt de commissie-Mols voor verschillende omstandigheden ‘die een mogelijk risico vormen voor de integriteit van wetenschapsbeoefening’, maar concludeert ook dat er geen aanwijzingen zijn voor directe beïnvloeding van onderwijs en onderzoek door bedrijven. Decaan Steef van de Velde: “Je kunt integriteitsrisico’s nooit uitsluiten, maar we hopen ze zoveel mogelijk te reduceren door transparanter te zijn.”

Wat vond u van het rapport?

“Het is een goede zaak dat de commissie ons vrijpleit van de hoofdbeschuldiging dat ons onderzoek en onze curricula worden beïnvloed door het bedrijfsleven. Daar is de commissie heel duidelijk in: dat is niet het geval. Daarnaast staan er veel aanbevelingen in om de risico’s voor de borging van wetenschappelijke integriteit te reduceren. Een paar dingen waren voor ons een blind spot, dus het is fijn als een buitenstaander meekijkt.”

Welke dingen waren voor de RSM een blind spot?

“Op consultancy-activiteiten voor verschillende bv’s van de universiteit hebben we ons verkeken. Wij zagen dat namelijk altijd als onderdeel van de reguliere werkzaamheden. Maar de commissie zegt: dat zijn nevenactiviteiten. De regel is nu dat je iets opgeeft als nevenwerkzaamheid zodra je buiten de deur werkt, ook al is het bij een bv van onze universiteit. Daarnaast was ons nevenwerkregister niet volledig up-to-date, maar dat hebben we ondertussen opgelost.”

U ging er vorig jaar met gestrekt been in toen denktank Changerism een kritisch rapport publiceerde over de relatie tussen de faculteit en fossiele-energie-bedrijven. Dat rapport zou ‘tendentieus, vooringenomen en onjuist’ zijn. Toch komt deze commissie tot een aantal vergelijkbare conclusies, bijvoorbeeld over een onduidelijke scheiding tussen publiek en privaat en een gebrek aan transparantie.

“Vandaar dat we ook begonnen zijn met het creëren van een corporate register. In dat register komen alle relaties met bedrijven waar we een overeenkomst mee tekenen: Wie is de tegenpartij, wat is de aard van de overeenkomst, en wat is de duur van het contract. Dat is een aanbeveling van Changerism die we hebben opgepakt. Maar nogmaals: de hoofdbeschuldiging was dat we niet onafhankelijk waren. Dat is een hele zware beschuldiging, want wetenschappelijke integriteit is voor ons cruciaal.”

Niet alle relaties met bedrijven worden vastgelegd in een contract.

“Er zijn natuurlijk op allerlei niveaus contacten met het bedrijfsleven. We hebben besloten om in dat corporate register alleen over contracten te rapporteren. Anders zou je bijvoorbeeld ook scripties of stages moeten opnemen in zo’n register. Dan zie je letterlijk door de bomen het bos niet meer, en volgens mij is dat ook niet relevant voor externen. Er moet echt een contract liggen tussen een wetenschapper en een externe partij.”

Een ander verbeterpunt: de commissie kwam veel contracten met non-disclosure-bepalingen tegen, contracten waarin staat dat er niet binnen een bepaalde termijn gepubliceerd mag worden of zelfs helemaal niet. Met helemaal niet mogen publiceren heeft de commissie grote moeite. Waarom worden dat soort contracten afgesloten?

“Soms gaat het over de gevoeligheid van data. Bedrijven zijn bang dat data op straat komen te liggen, dus vereisen ze anonimiteit van die gegevens of de personen die geïnterviewd zijn. We screenen nu alle contracten en werken aan een modelovereenkomst, zodat ze in de toekomst geen problematische non-disclosures meer bevatten.

“Maar ik kan me eerlijk gezegd niet indenken dat we overeenkomsten hebben die publicatie volledig uitsluiten. Een wetenschapper is totaal niet geïnteresseerd in een onderzoek waarover hij niet kan publiceren.”

Bij de Holding, de commerciële tak van de universiteit, gebeurt het wel.

“Maar dat is consulting. Hier binnen de faculteit gaat het over contractonderzoek op basis waarvan onderzoekers wetenschappelijke studies publiceren.”

De commissie is kritisch op dat consultancywerk, vooral binnen de Holding. Daar wordt de wetenschappelijke gedragscode niet altijd nageleefd. Zouden de gedragsregels over wetenschappelijke integriteit niet ook moeten gelden als een wetenschapper consultancywerk doet?

“Het rapport geeft aanleiding om eens te kijken naar welk consultancywerk we wel en niet moeten ondernemen. Consultancy-activiteiten binnen de werkmaatschappijen van de Holding zijn een gevoelig punt. Sommige werkmaatschappijen hebben hun eigen personeel. Maar zodra er wetenschappelijk personeel voor wordt ingehuurd, moet het zo transparant mogelijk. Consultancywerk voor de Holding gebeurt in een commerciële sfeer en onze mensen zijn publiek aangesteld. Dus we moeten daar duidelijk over zijn.”

De commissie waarschuwt ook voor side-letters, brieven waarin aanvullende afspraken gemaakt worden buiten een contract om, of gesprekken waarin opdrachtgevers druk uitoefenen. Is dat niet juist het punt waar risico’s voor de onafhankelijkheid optreden?

“Dat is inderdaad een van de risico’s. Als je het rapport goed leest staat er steeds: het kan, het kan zus, het kan zo. Je kunt risico’s nooit volledig uitsluiten, maar we willen ze wel zoveel mogelijk reduceren. Transparantie helpt daarbij, dus we moeten goed vastleggen wat we precies afspreken met bedrijven. De commissie zegt ook: ‘Side-letters mogen niet, maar we hebben ze niet aangetroffen.’ Dat klopt, want ze zijn er ook niet.”

Het ligt natuurlijk vaak genuanceerder. Een opdrachtgever zegt tijdens het onderzoek: moet die conclusie nu zo scherp, kan het voorwoord niet wat meer in die richting? Voor een individuele wetenschapper is het lastig om dan weerwoord te bieden. Hoe steunt u uw medewerkers daarin?

“We willen volledig onafhankelijk zijn. Dus zodra er onderzoek gedaan gaat worden waar je dit risico loopt, moeten we ons sterk afvragen of we dat onderzoek überhaupt willen doen. Een opdrachtgever heeft altijd een belang, en je moet het risico dat je meegaat in dat belang zo klein mogelijk maken.”

De cultuur binnen de faculteit baart de commissie zorgen. Met name de jongere medewerkers voelen zich niet vrij om de relatieve autonomie van sommige hoogleraren aan te kaarten.

“Dat staat er niet letterlijk. Er staat weer dat het kan. En er staat ook bij dat we daarin niet anders zijn dan andere faculteiten of andere universiteiten. Dat risico hebben we in een eerder stadium al erkend. We lieten PricewaterhouseCoopers daarom onderzoek doen naar onze cultuur. Daar zijn allerlei aanbevelingen uit gekomen. Bijvoorbeeld om junior staf een mentor te geven. Die kunnen dan vrij met zo’n mentor praten over dilemma’s. We hebben een aantal vertrouwenspersonen ingesteld, andere zaken geregeld. De commissie zegt: die moet je bestendigen.”

Dat onderzoek van PwC vond plaats in 2013, na de fraudezaak rond RSM-hoogleraar Dirk Smeesters. Heeft u het idee dat alle aanbevelingen al zijn doorgevoerd?

“Grotendeels. Een hele belangrijke aanbeveling was om na te denken over een common purpose. Dus we hebben een nieuwe missie gecreëerd – a force for positive change – waar we heel trots op zijn en die ook veel steun geniet binnen de faculteit. Cultuur is niet alleen regeltjes. Juist niet. Het gaat om hoe je met elkaar omgaat en dat wordt grotendeels bepaald door de toon van de top. Die missie is volgens mij heel instrumenteel om een sfeer van openheid en kritiek te bereiken.”

Uit gesprekken met medewerkers blijkt dat de ‘relatieve autonomie van, meer in het bijzonder senior, hoogleraren kan bijdragen aan een cultuur waarbinnen stafleden niet de vrijheid voelen om zich te uiten over wetenschappelijke integriteit’, schrijft de commissie-Mols. Schrok u van die opmerking over de cultuur binnen de RSM?

“Nee. Wederom: er staat dat het kan bijdragen. En dat is een risico dat je overal aantreft. Ik denk dat wij een voorlopersrol hebben, omdat we die risico’s al in eerder stadium al erkend hebben, er wat aan gedaan hebben en nog steeds werken om het te verbeteren.”

De commissie is kritisch op de organisatiestructuur. Er is een publiek bekostigde faculteit, en een commerciële kant met een RSM bv en werkmaatschappijen binnen de EUR Holding. Sommige wetenschappers werken voor alle drie. Daardoor is het niet altijd duidelijk wie waarvoor verantwoordelijk is. Bent u het daarmee eens?

“Ik kan me heel goed indenken dat het voor externen niet duidelijk is. Intern hebben we daar geen problemen mee, maar in algemeenheid is het wel een complexiteit. Daarom zal er een commissie worden ingesteld die ons, en de universiteit als geheel, moet adviseren over hoe we het transparanter en beter kunnen regelen. We hebben natuurlijk de verplichting om publiek en privaat heel goed te scheiden. Dat onderscheid moet heel duidelijk zijn, ook voor de buitenwereld.”

U bent tegelijkertijd decaan van de RSM en voorzitter van de Raad van Commissarissen (RvC) van de RSM bv. Kunt u uitleggen hoe dat precies zit?

“Normaal gesproken is een hoogleraar van de faculteit lid van de RvC, om toezicht te houden vanuit de faculteit en de wetenschappelijke integriteit te borgen. Twee commissarissen hebben hun positie opgegeven en we hebben moeite om nieuwe leden voor de Raad van Commissarissen te vinden. Daarom ben ik voorlopig acting voorzitter. Maar dat is onwenselijk, want in theorie kan ik mijn zin doordrijven. Daarom gaan we heel snel op zoek naar een externe voorzitter.”

Stuurt u als decaan niet ook indirect de bv aan?

“Nee, dat ligt bij de statutair directeuren. Zij hebben de verantwoordelijkheid voor het runnen van de bv. En zij leggen verantwoording af aan de RvC. Wel zijn de statutair directeuren toehoorder in het managementteam van de faculteit.”

Dat klinkt ingewikkeld.

“Dat is juist om die wetenschappelijke integriteit te waarborgen. Daarom heb je in die bv wetenschappelijke staf nodig.”

U moet op 1 januari rapporteren aan het CvB. Wat is er dan concreet veranderd?

“Het belangrijkste punt is nu de relatie van de faculteit met de werkmaatschappijen van de EUR Holding bv, en dan met name op het gebied van de consultancyactiviteiten. Dat is echt onze blind spot geweest. We hebben dat nooit als een nevenwerkzaamheid gezien, maar als onderdeel van onze reguliere taak. Wij moeten dat nu registreren als nevenactiviteit.”

Heeft u het gevoel dat de RSM onevenredig onder een vergrootglas ligt?

“We hebben natuurlijk een enorm sterke reputatie. Soms denk ik weleens: hoge bomen vangen veel wind. We weten dat we onder een vergrootglas liggen en juist daarom moeten we heel transparant zijn. Dus elke keer dat we aanbevelingen krijgen om dingen beter te doen, pakken we dat gelijk op. Dat is ook hier de spirit. We noemen dat continuous improvement. De drive om dingen continu te verbeteren zit in onze genen.”