Zevenenveertig jaar geleden liep Kees van Paridon voor het eerst het toen net geopende complex Woudestein op. Toen nog als 18-jarige student, dit jaar neemt hij afscheid als 65-jarige hoogleraar Economie bij de Erasmus School of Social and Behavioural Sciences. Zeven bekende en minder bekende kanten van een emeritus hoogleraar, die zelf liever niet in het middelpunt van de belangstelling staat.

De Officier van Oranje-Nassau

Op 10 november werd Van Paridon benoemd tot de Officier in de Orde van Oranje Nassau. “Ik was helemaal stupéfait”, blikt hij terug op die vrijdagmidddag, met toespraken van de burgemeester van zijn woonplaats Leidschendam-Voorburg, rector Huib Pols, decaan Victor Bekkers en collega Peter Marks. “Soms denk je wel eens: gaat dit echt over mij? Zo eervol vond ik het.” En dat terwijl Van Paridon niet zo oranjegezind is en bovendien niet graag in de schijnwerpers staat. Ook het verzoek voor dit interview wijst hij in eerste instantie af. “Daar zit ik niet op te wachten nee.” Dankzij een tweede poging vertelt hij nu toch enthousiast over zichzelf.

De katholieke boerenzoon

Het was niet vanzelfsprekend dat Van Paridon ging studeren. “Mijn vader heeft alleen de zevende klas (één jaar na de basisschool, red.) gedaan en mijn moeder de huishoudschool. Ik ben op de boerderij opgegroeid.” Zijn geboortegrond ligt op een bijzondere plek, namelijk het Prins Clausplein, het verkeersplein van de snelwegen A12 en A4 bij Den Haag. Waar nu duizenden auto’s per uur over fly-overs scheuren, stond ooit de boerderij van de Van Paridons.

“We woonden in een prachtige polder, aan de rotonde tussen de snelwegen. Er is nu niks meer over van die polder. Waar nu het ADO Den Haag-stadion staat, hebben wij nog gehooid.” Van Paridon komt uit een katholiek gezin. Zelf ging hij ideologisch een andere kant op. “Ik was voor sommige familieleden verschrikkelijk links. Zij stemden altijd KVP (katholieke voorloper van het CDA, red.). Maar ik ben altijd on speaking terms geweest met de familie. Het was voor hen alleen verbijsterend dat een toch niet zo domme jongen als ik zulke domme standpunten kon hebben.”

Hij heeft het geloof verloren, maar niet alles wat daarbij hoort. “Die voorletters raak je niet meer kwijt. Het geloof vormt toch het karakter, en daarmee ook, denk ik, hoe je met mensen omgaat.”

De langharige student

In 1970 begon Van Paridon met een studie Econometrie aan de EUR, toen nog de Nederlandsche Economische Hogeschool. “Maar daar was ik net niet goed genoeg voor. Eén vak haalde ik niet, en ik ben direct daarna overgestapt naar Economie.” Over de voor hem nieuwe wereld van de universiteit zegt Van Paridon: “Ik keek m’n ogen uit. Hier heb je slimme mensen die hele andere ideeën en opvattingen hadden. Ik was heel katholiek opgevoed, en hier bleek ineens dat je heel anders over bepaalde zaken kon nadenken. Nou, dat vond ik wel een openbaring.” Als eerstejaars was hij nog verlegen. “Ik stotterde en ik was niet iemand die op de voorgrond stond.”

Voor zijn doctoraalstudie koos Van Paridon voor de specialisatie Ruimtelijke Economie. “Dat was wat breder en wat mathematischer. En het was een hoogstaande, kleine opleiding, met mensen als Odell, Van der Knaap, Klaassen, Paelinck (destijds hoogleraren bij Economie, red.), allemaal kanjers in hun vak. Toen heb ik me ook veel bezig gehouden met ARSB, de Algemene Rotterdamse Studentenbond. Eerst in de faculteitsraad van economie, daarna heb ik twee jaar in de universiteitsraad gezeten. Dankzij al dat vergaderwerk heb ik leren spreken in het openbaar.”

“De universiteit was ook toen al ‘degelijk rechts’, terwijl ik bij de PvdA zat. Ik had lang haar en de ‘verkeerde’ denkbeelden. Je had politieke partijen in de universiteitsraad: de progressieve lijst (PvdA en D66 ongeveer), de Erasmuslijst (degelijk rechts tot echte corpsballen) en de ARSB, die was heel erg links. Daardoor was de raad politieker. Dat is tegenwoordig wel een manco. We hadden meer te zeggen dan nu, maar of we dat nou zo effectief deden? Natuurlijk hebben we dingen weten te realiseren, maar dat was toch beperkt. Het zorgde er wel voor dat de vergaderingen lang duurden.” Hij zou veel later nog eens terugkeren in de universiteitsraad: vanaf 2015 was hij er twee jaar lang voorzitter van.

De man met de contacten

Als je mensen om Van Paridon heen vraagt waar ze bij hem als eerste aan denken, dan is het dat hij altijd íedereen kent. Zijn geheim: “Ik kan met iedereen goed opschieten, en ik ben niet iemand die altijd iets voor zichzelf vraagt. Je maakt iemand mee, en later denk ik: is dat niet iemand voor een gastcollege? Dan stuur ik diegene een mailtje en meestal reageren ze positief. Zo kwamen jarenlang de ministers van Financiën hier gastcollege geven: Gerrit Zalm, Wouter Bos, Jan Kees de Jager, Hans Hoogervorst, jaar in jaar uit. Ik kende ze allemaal.”

Het is niet de enige keer tijdens het interview dat Van Paridon een reeks bekende namen uit zijn mouw schudt. “Nou ja, misschien onthoud ik die namen inderdaad goed. Maar ik heb geen rolodex of zo. Ik waardeer mensen gewoon om wat ze doen, en als ik denk: ‘wat jij kan, kunnen maar weinig mensen’, dan benader ik ze. Het is niet meer dan dat.”

De Duitslandkenner

Kees van Paridon bij een weiland 2017 (2)
Oud-voorzitter Kees van Paridon. Beeld door: Ronald van den Heerik

Van Paridon staat bekend als een expert op het gebied van Duits-Nederlandse economische betrekkingen. Die expertise is eigenlijk toevallig ontstaan. “Ik moest een onderwerp verzinnen voor mijn promotie, en dat werd de economische relatie tussen Rotterdam en Duitsland. Daar was gek genoeg nog niet zoveel over geschreven. En toen ik vervolgens bij het Centraal Planbureau (CPB) ging werken, zeiden ze: ‘Joh, daar hebben we eigenlijk weinig aan gedaan, pik dat op’. En toen viel in 1989 de Berlijnse Muur. In het land der blinden is éénoog koning. Ineens was ik dé expert.”

Van Paridon maakte vanaf 1988 carrière bij het CPB en maar liefst tien jaar bij de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Toch begon uiteindelijk het onderwijs weer te trekken. Dankzij de beroemde journalist J.L. Heldring keerde Van Paridon in 1999 terug naar de wetenschap. “Hij had geld verzameld en richtte daarmee een aantal bijzondere leerstoelen in over Duitsland. Geschiedenis in Groningen, Politiek in Nijmegen, Duitse Cultuur in Maastricht. Economie zou in Rotterdam komen, maar dat wilde men hier niet. Dus werd ik bijzonder hoogleraar aan de VU.” In 1999 keert Van Paridon terug naar zijn alma mater, waar hij tot de dag van vandaag werkt op de Faculteit der Sociale Wetenschappen.

De verhalenverteller

Op de universiteit werken heeft Van Paridon altijd met veel plezier gedaan. “Het is hartstikke leuk, je bent heel vrij. Het zijn wel allemaal eigen baasjes op de universiteit, soms nogal eigenwijs. Als bestuurder is dat wel onhandig, want dan willen ze niet altijd luisteren, terwijl jij natuurlijk de meest briljante ideeën hebt”, zegt hij met een knipoog.

“En de studenten zijn leuk. Het gros is natuurlijk wel enigszins consumptief ingesteld, die willen gewoon die een 6 of een 7 halen. Maar sommigen vallen op, stellen slimme vragen en maken prachtige werkstukken. Dan denk ik: wauw! En die kom je dan vaak later ook weer tegen.” Wederom volgt een rijtje namen, hoogleraren ditmaal: “Bram Steijn, Gert-Jan Verbeek,Paul ‘t Hart, Wil Hout, die hebben allemaal bij mij gestudeerd.” Van het huidige probleemgestuurd onderwijs moet hij niet zoveel hebben: “Ik ben meer van het verhalen vertellen in een hoorcollege.”

De nog altijd drukke emeritus

Het emeritaat betekent niet dat er geraniums in huize Van Paridon worden geplaatst. “Ik vrees het ergste. Ik ben nog commissaris van een paar bv’s, ik blijf in de Adviesraad Internationale Vraagstukken en ik ben nog gasthoogleraar in Münster. Maar ik ben niet meer in het reguliere onderwijs ingedeeld, dat geeft wel een hoop ruimte.” Typische pensioenplannen heeft hij niet. “Ik ga iets rustiger aan doen. Heb altijd graag gelezen, dat zal ik dan iets meer doen. Lekker genieten van het leven van de kinderen. Sommige hoogleraren werken door tot aan de dood, ik geloof niet dat ik dat red. Ik weet nog wel dat ik een keer bij de oude Jan Tinbergen thuiskwam, die was toen bijna 90. Die had net z’n post opengescheurd. Daar zat dan de American Economic Review bij, die hij gretig begon te lezen. Dat zal bij mij niet gebeuren! Denk ik.”