Als er ergens ter wereld een virus uitbreekt, is Eric van Gorp erbij. En soms is er dan geen tijd om te wachten op geld of goedkeuring. “In november dacht ik: dit wordt een rustig jaar. Maar toen kwam de eerste zika-melding.”
Je zou het door ebola – en recent zika – bijna vergeten, maar nog geen tien jaar geleden was het de vogelgriep die de wereld in z’n greep had. Paniek, helemaal nadat bleek dat het agressieve virus gemuteerd was, en ook menselijke slachtoffers bleek te maken. Terwijl de een na de andere Brabantse kippenboerderij preventief geruimd werd, was viroloog Eric van Gorp onderweg naar Indonesië. “Ik kwam aan in Jakarta, waar kippen achterop de brommer naar de markt vervoerd worden en de dieren door het huis scharrelen. Dan besef je: wij kunnen in het westen allerlei adviezen en regelgeving uit de grond stampen, maar dit los je niet zomaar op.”
Eric van Gorp is hoogleraar Klinische Virologie. Hij werkt in klinieken van Barbados tot Zuid-Afrika en van Indonesië tot Suriname. Naast zijn werk voor het Erasmus MC zet hij zich namens stichting Cirion in voor maatschappelijk georiënteerde projecten als Viruskenner. Hij behandelde begin jaren negentig als jonge arts een van de eerste Nederlandse patiënten met ‘bloedende koorts’, wat hem de bijnaam Dr. Dengue opleverde. Deze zomer is hij het aanspreekpunt voor Olympische Sporters die terugkeren uit Brazilië.
Cowboys in de wetenschap
Voor deze serie interviewt Geert Maarse onderzoekers die nét even verder gaan dan hun collega’s. Over academische avonturen en de absolute noodzaak van dit veldwerk.
Hij wil maar zeggen: de praktijk is weerbarstig. In tegenstelling tot de meeste virologen (voor het overgrote deel microbiologen of dierenartsen) zit Eric van Gorp daarom nauwelijks in het lab. Hij is dokter. Internist/infectioloog om precies te zijn. Wat wil zeggen dat-ie met z’n poten in de modder staat, soms letterlijk. Hij loopt langs de bedden in landen als Barbados, Indonesië en Suriname. Samen met lokale artsen zoekt hij naar oorzaken en oplossingen van talloze infectieziekten. Wetenschap, vindt hij, bestaat uit kleine stapjes en een lange adem. Zijn vakgroep werkt daarom al jarenlang samen met ziekenhuizen over de hele wereld. Met als voordeel: als ergens de pleuris uitbreekt, kan hij er gelijk naartoe.
Bij zo’n eerste melding, pakt u dan gelijk uw koffers?
“Toen de eerste berichten over zika uit Brazilië kwamen, wisten we nog niet wat het virus ging doen. We hebben direct contact gezocht met collega’s in Barbados, Trinidad, Jamaica en Suriname en besproken wat we konden doen. Iedereen was bang voor microcefalie als gevolg van zika. In Suriname viel dat mee, maar we zagen wel een duidelijke toename van Guillain-Barré, een syndroom dat gepaard gaat met verlammingsverschijnselen en waarbij een kwart van de patiënten beademd moet worden. In Suriname en op de andere Caraïbische eilanden is maar een beperkt aantal beademingsbedden beschikbaar, die bij een explosieve toename van patiënten gelijk vol zijn. We hebben toen besloten om dit, samen met onze collega’s van de intensive care in het Erasmus MC, en het Academisch Ziekenhuis Paramaribo, op te pakken. In anderhalve maand hebben we alles voorbereid: een team van medici, virologen, het ontwikkelen van onderzoeks- en behandelprotocollen. En tegelijkertijd hebben we bekeken hoe we beademingsapparatuur beschikbaar konden stellen. We zijn dan wekenlang dag en nacht bezig. En begin februari zaten we in het vliegtuig.”
Wat tref je aan als je in zo’n crisisgebied aankomt?
“Je ziet ineens de volle omvang van wat er speelt. Ik weet nog goed dat ik voor het eerst voor mijn promotieonderzoek naar het buitenland ging. Het was 1992. Ik was net in opleiding tot specialist en ik landde in Semarang, de hoofdstad van Midden-Java. Het onderzoek ging over dengue. We kenden het grote plaatje: zoveel miljoen mensen krijgt jaarlijks deze ziekte, een deel wordt matig ziek, en een deel sterft eraan. Maar dan sta je ineens op een bomvolle kinder intensive care, waarvan je weet: een op de drie kinderen overleeft dit niet. Daarnaast heeft de politieke en economische situatie in een land een enorme impact op de kwaliteit van de gezondheidszorg. Toen Soeharto nog in Indonesië zat, hebben we een keer gehad dat we in Singapore aankwamen en moesten omkeren. Omdat het te gevaarlijk was en vliegvelden gesloten werden. ”
Is dit niet gewoon verkapte ontwikkelingshulp?
“We hebben de neiging om bij zo’n virus alleen maar te denken: hoe groot is de kans dat het in Nederland terecht komt? Maar je weet nooit wanneer een probleem in Zuid-Amerika een probleem in Europa wordt. Bovendien werken we als onderzoekers al jaren samen met partners in deze landen. Dat schept een verantwoordelijkheid als zich een crisis aandient. Wat trouwens niet wil zeggen dat het makkelijk is om dingen voor elkaar te krijgen op zo’n moment. Je hebt mensen nodig die hun nek willen uitsteken, binnen het Erasmus MC en daarbuiten. Die bereid zijn buiten de geëigende paden te gaan. Persoonlijke contacten zijn dan heel belangrijk, bijvoorbeeld met collega’s op de intensive care, op de afdeling legal of logistiek. Als je moet wachten op de bureaucratie om alles te regelen, ben je zo een paar maanden verder. En dan hoef je het eigenlijk niet meer te doen.”
Wij zijn permanent beschikbaar in de landen waar we banden en samenwerkingen hebben. En dat blijven we. Ook als de camera’s vertrokken zijn.”
Journalist Linda Polman schetst in het boek De Crisiskaravaan een inktzwart beeld van dit soort acute hulp. Het zou een industrie op zich geworden zijn, die alleen maar draait om geld. Herkent u dat?
“Bij een uitbraak zie je soms heel de wereld binnenvliegen. Deels goedbedoeld hoor, mensen die zich met hart en ziel inzetten. Maar er zijn ook partijen die nooit eerder in dat gebied actief waren, en nu neerstrijken omdat er business to do is. Geld maakt daarin echt dingen kapot – ook omdat we vaak al heel veel kunnen zonder geld. Onderdeel van het probleem is de profileringsdrang van organisaties. Daarom wil ik ook niet het beeld neerzetten dat wij met herdershonden en gele jassen aan op het vliegtuig stappen, en dat we een paar maanden later iedereen genezen hebben. Want zo is het niet. Wij zijn permanent beschikbaar in de landen waar we banden en samenwerkingen hebben. En dat blijven we. Ook als de camera’s vertrokken zijn.”
Hoe vaak bent u zelf ziek geweest?
“Het zou kunnen dat ik een en ander subklinisch, dus ongemerkt, heb doorgemaakt. Maar ik heb in ieder geval zika gehad. Het klassieke patroon: koorts, gewrichtspijn, vlekjes op de huid en ontstoken ogen. Ik wist ineens heel goed wat het was, ook als patiënt.”
U bent het aanspreekpunt voor Olympische Sporters die terugkomen uit Brazilië. Moeten ze zich zorgen maken?
“Het is nu het droge seizoen. Hoewel die seizoenen een beetje verstoord zijn – net zoals het nu bij ons meer dan gebruikelijk regent – betekent dat: minder muggen, dus minder kans op zika. Als een sporter de normale voorzorgsmaatregelen neemt om muskietensteken te voorkomen, verwachten we dat het risico op een infectie meevalt. Als een sporter het toch oploopt is het zo dat gemiddeld tachtig procent daar niets van merkt. Twintig procent ontwikkelt wel ziekteverschijnselen, maar geneest daar snel van. Er is vooral een risico voor mensen die zwanger zijn, of dat willen worden. Zowel de vrouwen als de mannen – er bestaat kans op seksuele overdracht – kunnen zich na terugkeer in Nederland laten testen. Dit soort actuele vragen en bijzondere doelgroepen vormen een leuk onderdeel van het werk. Maar daar hoort het publiek niets van hoor. Tenzij een sporter besluit om het zelf aan de grote klok te hangen, mocht hij hier na Rio langskomen.”
Als arts wilt u een virus uitbannen, terwijl u als onderzoeker misschien wel smult van een nieuwe agressieve variant die ineens de kop opsteekt. Is dat niet gek?
“Uitbannen van alle virussen is een illusie en zal nooit lukken. We hebben dat wel gedacht. Begin jaren tachtig van de vorige eeuw vonden we dat de virologie afgeschaft kon worden. Alles leek te vaccineren, dan wel te behandelen. En toen kwam HIV. Het beeld van infectieziekten veranderde snel. HIV-patiënten ontwikkelden aids en overleden omdat er nog geen behandeling voorhanden was. En in de decennia daarna zijn allerlei nieuwe infectieziekten – en oude in een nieuw jasje – opgedoken. Daarom is het zo noodzakelijk om deze ziektes te blijven bestuderen. Ook als ze even wat minder hip of onder de aandacht zijn. Zo is er de belangrijke groep van ‘neglected diseases’. De meeste fondsen besteden hun geld aan bestrijding van de grote drie: malaria, tuberculose en hiv. Maar infectieziekten als ebola, dengue, gele koorts, leptospirose zijn potentieel ook een risico voor de volksgezondheid. En er zijn op dit moment onvoldoende middelen beschikbaar om daar goed onderzoek naar te kunnen doen.”