John en Mary woonden in een riant en smaakvol ingericht huis in Phoenix, Arizona. Hij was een ietwat stijve man, die donkerblauwe pantalons droeg met een kaarsrechte vouw. Zijn vrouw was vijf jaar jonger. Ze was een ochtendmens, om zeven uur liep ze al op haar roze sportschoenen door de straten. Je moest elke dag tienduizend passen maken om de botten sterk te houden, had ze in een tijdschrift bij de tandarts gelezen. Mensen trainden hun spieren, maar vergaten hun botten. Mary maakte snelle passen, twee uur per dag, en deed daarna rekoefeningen in de woonkamer. Haar man interesseerde zich niet voor zulke zaken.
John was accountant geweest bij een groot kantoor en had jarenlang de boeken gecontroleerd van een oliemaatschappij. Zijn werk had hem over de hele wereld gebracht, in Brazilië, in India, in Frankrijk. Een aantal keren was zijn vrouw ook meegegaan en hadden ze een vakantie eraan vastgeplakt. Zo was er een foto van hen beiden op het strand van Tulum, in Mexico. Mary droeg een strohoed en hij een dure zonnebril, die hij van haar cadeau had gekregen voor zijn verjaardag.
Het was drie jaar voor zijn pensioen. Ze hadden in een cabana geslapen, de Caraïbische Zee aan hun voeten. Tussen twee bomen hing een donkerrode hangmat, maar zowel John als Mary lagen liever op de strandstoelen die elke ochtend op het witte strand voor hen werden klaargezet. Hij las een boek van Stephen King, zij bladerde door tijdschriften en las over de problemen die de sterren hadden met de liefde. Ze waren vijfendertig jaar getrouwd.
Ook hun huwelijk had problemen gekend. John had een affaire gehad met een jonge vrouw op zijn afdeling, niet zijn secretaresse. Ze had lange benen en prachtig donkerbruin haar. Kastanjekleurig, zoals de Italianen zeggen. Maar dat was alweer jaren geleden. De wond was dicht gegaan; het was vergeven en vergeten. Ja, ze kon zeggen dat ze gelukkig waren, en ze keek uit naar de tijd die voor hen lag, de jaren van overvloed.
Ze had besloten te stoppen met werken als John met pensioen zou gaan. Mary gaf niet zoveel om haar werk als John deed. Ze werkte bij een opticien en deed oogmetingen, maar haar werk stond niet op de eerste plek. Die plaats was voor hun gezamenlijke vrienden, de talrijke etentjes bij hen thuis of op het groene gazon, dat John elk weekend maaide.

Ze hadden geen kinderen, die waren niet gekomen en de wetenschap was toen nog niet zo ver als nu. Het waren de zwartste jaren in haar leven geweest en John had haar niet altijd begrepen. Hij had het te druk. Hij was in de weer met rapporten en jaarverslagen, ook als hij die niet in zijn handen hield. Zijn hoofd was gevuld met cijfers, er was geen ruimte voor andere dingen. ‘Ze is weer in een huilerige bui,’ had ze hem ooit tegen David, de buurman, horen zeggen.
Op dat moment had ze gezworen nooit meer in het bijzijn van haar man te huilen. Ze werd in die jaren een andere vrouw, van ijzer. Je kon het aan haar gezicht zien, dat harder was geworden. Haar vriendinnen vermeden haar. Vriendinnen die kinderen kregen en versmolten met hun kroost. Ze waren bang voor haar, een feeks met kwade ogen.
Op haar veertigste had Mary in de spiegel gekeken en besloot ze dat ze zo niet verder wilde gaan. Ze maakte een afspraak met een psycholoog, een man met lange haren, die haar twee adviezen gaf. Ze moest haar verdriet niet wegstoppen en ze moest een reis maken. Dat voorjaar vertrok ze naar China en ging in retraite in de Gele Bergen.
Toen ze terugkwam, was de hardheid uit haar gezicht, maar had haar man een verhouding met een vrouw die begin dertig was en alles aan hem leuk vond. Ze was er de eerste avond achter gekomen. Tijdens het diner plukte ze een lange, roodbruine haar van zijn colbert. ‘Van wie is deze?’ vroeg ze, eigenlijk zonder achterdocht, maar John was gaan stotteren en hij leek geen adem te kunnen halen. Er volgde een moeilijk, lang jaar. Mary en John beklommen het rotspad van het huwelijk, maar ze wisten bij elkaar te blijven. Hij deed een belofte, dat hij haar nooit meer zou kwetsen.
Nu waren ze beiden in de zeventig, hij bijna tachtig. De jaren van overvloed, van grenzeloze tijd, van seizoenen die je in elkaar zag overgaan. De grote zomer in de gouden herfst van Arizona. Maar op een dag was John door de politie naar huis gebracht. Hij was met zijn Toyota de verkeerde weghelft opgereden en had het hele stuk tegen het verkeer in afgelegd. Hij was bijna thuis, toen twee agenten hem dwongen te stoppen. John had zijn auto aan de kant gezet en had de mannen gevraagd of hij hen van dienst kon zijn.
Mary wist meteen dat het ernstig was. Er waren andere tekens geweest; John die zijn sleutels in de koelkast had gelegd, die zich met zijn pyjama had afgedroogd. ‘Wat doe je?’ had Mary gevraagd toen ze hem in de badkamer had zien staan. ‘Ik droog me af,’ antwoordde John. Ze had erom moeten lachen en hem zijn handdoek toegeworpen. In het weekend was hij de tuin ingegaan om het gazon te maaien, maar hij was bij de supermarkt uitgekomen.
Ze bezochten een neuroloog en John moest enkele testen doen. ‘Appel, tafel, deur,’ zei de man. ‘Kun je deze drie woorden herhalen?’ John herhaalde de woorden, maar herinnerde ze zich enkele minuten later niet meer. Ook niet toen Mary hem hielp. ‘Appel,’ zei ze, ‘tafel…’ John keek haar aan. Hij zag dat ze radeloos was, maar hij kon er niets aan doen.

Op de weg terug naar huis prevelde ze: ‘O, John, doe het ons niet aan.’ De neuroloog had haar verteld dat het kortetermijngeheugen van haar man niet goed functioneerde en dat hij moeite had met vertrouwde handelingen. John had op de gang gezeten tijdens het gesprek dat Mary met de dokter had. Hij stond meteen op toen ze naar buiten kwam. ‘En?’ vroeg hij. ‘Hadden ze je maat?’
In de auto haalde Mary diep adem en zei: ‘We waren net bij de dokter, een neuroloog.’
‘Ja,’ was het enige wat John zei.
‘Hij denkt dat er iets is met je geheugen.’
‘Er is niks met mijn geheugen. Ik ben in 1959 afgestudeerd, drie jaar later kwam ik jou tegen en in 1965 zijn we getrouwd. Op 2 juni.’
Het was juist. Het was een warme dag, een onvergetelijke dag. Er waren meer dan honderd gasten bij het feest. Mary zag er beeldschoon uit. Ze droeg een nauwsluitende jurk met een glanzend bovenstuk, en haar slipje was van kant. Haar vader had gehuild toen hij haar had weggeven. Ze werd van John, die een mooie, rechte rug had en in die tijd ook een snor. O, ze wist nog zoveel details van hun trouwdag. De kleur van de guirlandes, de zonnebloemen die op de tafels stonden, haar pijnlijke voeten. Zelfs het geluid van de wekker dat haar had gewekt. Ze kon het allemaal
oproepen.
Even wilde ze er met John over praten, maar ze was bang dat hij alleen de datum wist, het cijfer.
‘Weet je nog dat je een snor had?’ vroeg ze toch.
Hij draaide zijn hoofd naar zijn vrouw, die achter het stuur zat.
‘Natuurlijk weet ik dat,’ zei hij. ‘En ik weet ook nog hoe knap je was, hoe begeerlijk. Ik trouwde met het mooiste meisje van het land.’
Ze omhelsden elkaar voor een rood verkeerslicht. Er stond geen auto achter hen. Ze lieten het groen worden en bleven elkaar vasthouden.
Twee weken later werd het vermoeden van de neuroloog na een uitgebreid onderzoek in het ziekenhuis bevestigd. John bleek alzheimer te hebben. Hij zou zich nog een tijd lang de cijfers van lang geleden kunnen herinneren, de onttrekkingen, de winsten, de dividenden, het aantal medewerkers in Frankrijk. Het had allemaal in de rapporten gestaan die hij had geaccordeerd. Maar andere informatie glipte ongenadig door de gaten van zijn geheugen, namen van mensen, plekken, de smaken die hij altijd nam bij Papa Ed’s Ice Cream, citroensorbet en black cherry vanilla.
Mary had al hun vrienden geïnformeerd over de toestand van John. Bij het eerste telefoontje had ze gehuild, maar toen ze iedereen had gebeld, voelde ze zich opgelucht. Noreen kwam langs, een hartsvriendin wier man was overleden na een lang ziekbed. Dat was twee jaar geleden.
Ze dronken witte wijn en haalden herinneringen op uit de tijd dat ze op school zaten. Niet bij elkaar in de klas, Noreen was een jaar ouder, maar ze waren toen bevriend geraakt.
‘Hoe heette die knappe jongen uit de hoogste klas?’
‘Die met die rode jas?’
‘Ja, echt een stuk.’
‘Brian.’
‘Nee, Brandon.’
‘Ja, Brandon Bains.’
Het was alsof ze al alleen was, alsof ze beiden weduwen waren. John lag op bed. Hij keek televisie of sliep al.
‘Hoe gaat het met je?’ vroeg Noreen.
Ze vertelde dat ze het zwaar vond, maar dat er nog steeds mooie momenten waren. De dag ervoor hadden ze in de tuin gezeten en gekeken naar de sterren. Ze had zijn hand vastgehouden en erin geknepen.
Het tempo waarin alzheimer zich ontwikkelt verschilt per patiënt. Mary was bang voor de dag dat John niet meer zou weten wie zij was. De artsen hadden gezegd dat dit nog maanden zou kunnen duren, maar de volgende dag was John hevig in de war toen Mary terugkwam van haar ochtendwandeling, de tienduizend passen voor haar botten. Hij wist niet meer waar het toilet was en had het in zijn broek gedaan. Ze bracht hem naar de badkamer en haalde droge kleren. ‘Het geeft niet,’ zei ze. ‘Ik ben je vrouw en ik hou van je.’

Het duurde geen maanden, maar weken, om precies te zijn: drie weken. Toen die voorbij waren, herkende John zijn vrouw niet meer. Hij deed aardig tegen haar en vond het niet erg dat ze naast hem ging zitten op de bank, maar hij kon haar naam niet onthouden. Hij wist niet wie de vrouw was met wie hij ruim een halve eeuw samen was. De ziekte verslond zijn geheugen, vrat alles op – een goor, gulzig monster.
Mary besloot alleen verder te gaan. Er waren vrienden die dat harteloos vonden. Het was niet wat John zou hebben gewild, zeiden ze. In een instelling weggestopt worden. Ze praatten achter haar rug om, maar via Noreen kwam ze het te weten. ‘Ze begrijpen het niet,’ reageerde Mary, ‘ze kunnen het niet begrijpen.’
John leek in niets op de man die hij was geweest. Hij was iemand anders geworden. Het leven was goed voor hem geweest, hij had er met grote teugen van genoten. Nu was het allemaal weg, verdwenen, vergeten. De dag van hun bruiloft, het riante huis. De reizen, de etentjes, het witte strand van Tulum, zijn vrouw met een strohoed. Ze had de mooiste dagen van haar leven met hem doorgebracht, maar nu moest ze opnieuw beginnen. Ze wist dat ze het kon. Ze had haar leven ook anders moeten invullen toen zij en John geen kinderen bleken te krijgen.
Mary bezocht haar man nog een aantal maal in het Banner Alzheimer’s Institute. Het waren trage bezoeken. Er waren geen mooie momenten meer. Een oude vrouw, die Jenny heette, noemde John haar beste vriend. Het afdelingshoofd vertelde haar dat de vrouw ’s avonds naar Johns kamer ging en haar kleren op de vloer liet vallen. Of ze daar problemen mee had? Mary schudde haar hoofd.
Toen ze de keer erop afscheid nam van John, wist ze dat ze niet meer terug zou komen. Ze ging door de schuifdeuren naar buiten en liep onder de zalige zon van Arizona naar haar auto.